Uitspraak Nº 13/014966-18 (A) en 13/064700-18 (B). Rechtbank Amsterdam, 2019-01-31

ECLIECLI:NL:RBAMS:2019:600
Docket Number13/014966-18 (A) en 13/064700-18 (B)
Date31 Enero 2019
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummers: 13/014966-18 (A) en 13/064700-18 (B)

Datum uitspraak: 31 januari 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,

postadres [adres] , [woonplaats] , op de zitting opgegeven verblijfsadres [verblijfadres] , [verblijfplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees, van de vorderingen van benadeelde partijen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T de Wit, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

Zaak A

1. oplichting van 13 personen in de periode van 1 juni 2017 t/m 5 augustus 2017 door hen via Whatsapp te benaderen om mee te varen op een boot tijdens Canal Pride 2017 te Amsterdam, hen per mail een gedetailleerd programma te sturen, hen vervolgens deze boottocht aan te bieden ter betaling van 30 euro per persoon en hen te verzoeken het geldbedrag over te maken op het rekeningnummer van verdachte;

2. diefstal op 4 oktober 2017 van een ABN-Amro pinpas en/of horloge en/of één of meerdere

geldbedragen (van 80,00 euro en/of 250,00 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1] ;

3. uitkeringsfraude in de periode van 24 mei 2017 tot en met 31 augustus 2017, door inkomsten te ontvangen uit figurantenwerkzaamheden en/of die hij heeft ontvangen voor (fictieve) toegang op een boot tijdens de Canal Pride 2017 te Amsterdam en/of die hij heeft ontvangen met een gestolen en aan [slachtoffer 1] toebehorende pinpas, terwijl hij dit niet heeft doorgegeven aan de uitkeringsinstantie;

Zaak B

1. diefstal van een portemonnee op 15 november 2017, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;

2. diefstal van een portemonnee in de periode van 29 november 2017 tot en met 30 november 2017, toebehorende aan [slachtoffer 3] .

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3 Waardering van het bewijs
3.1.

. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Zaak A

Feit 1 kan worden bewezen. De intentie van verdachte op de oplichting bestond al toen hij de aangevers aansprak. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij begin juli 2017 al wist dat er geen boot was. Alle aangiftes zijn gedaan na begin juli. Het eerste contact met de aangevers was steeds rond de datum dat er werd betaald en die betalingen hebben alle plaatsgevonden na begin juli.

Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezen dat verdachte de pinpas van [slachtoffer 1] heeft gestolen en daarmee 250 euro heeft gepind. Verdachte bekent dit. Vanwege de ontkenning van de diefstal van het horloge en het contante geldbedrag van 80 euro kan dit deel van de tenlastelegging niet worden bewezen.

Ook feit 3 kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier, met uitzondering van de inkomsten die verdachte heeft verkregen door met de gestolen pinpas van [slachtoffer 1] te pinnen nu dit buiten de tenlastegelegde periode valt.

Zaak B

Gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 1 kan dit feit worden bewezen. Omdat ten aanzien van feit 2 alleen een aangifte in het dossier is opgenomen, en deze aangifte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.

3.2.

Het standpunt van de verdediging

Zaak A

Feit 1 kan worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.

Ook feit 2 kan worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Dit geldt niet voor het horloge en het contante geldbedrag van 80 euro. Van dit deel moet verdachte worden vrijgesproken.

Ook van feit 3 moet verdachte worden vrijgesproken. Hij heeft over de inkomsten uit zijn figurantenwerk navraag gedaan bij de uitkeringsinstantie en daarmee voldaan aan zijn mededelingsplicht. De inkomsten die hij heeft ontvangen met de verkoop van tickets voor een tocht op een boot tijdens Canal Pride heeft verdachte niet gezien als inkomsten. De schade die [slachtoffer 1] heeft geleden is al vergoed en bovendien valt deze diefstal buiten de tenlastegelegde periode van de uitkeringsfraude, dus ook dit deel kan niet worden bewezen.

Zaak B

Feit 1 kan worden bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend.

Van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft dit feit ontkend. Aangever heeft alleen het vermoeden dat verdachte het heeft gedaan, maar dat vermoeden wordt niet ondersteund.

3.3.

Het oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Vrijspraak in zaak B, feit 2

Verdachte ontkent dat hij de portemonnee van [slachtoffer 3] heeft gestolen. Ten aanzien van de verweten betrokkenheid van verdachte bij dit feit zit alleen een aangifte in het dossier. Daarmee wordt niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.

3.3.2.

De overige tenlastegelegde feiten

Zaak A, feit 1

De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.

Verdachte heeft vanaf 1 juni 2017 zelf of via anderen, mensen benaderd met de vraag of zij geïnteresseerd waren om mee te varen op een boot tijdens de Canal Pride op 5 augustus 2017 in Amsterdam. Verdachte zat naar eigen zeggen in de organisatie en hij kon een boot regelen. Er zou een zanger mee aan boord gaan en er zou een barbecue worden geregeld. Dit zou 30 euro per persoon kosten. Tientallen mensen waren hierin geïnteresseerd en maakten geld over naar verdachtes bankrekening. De mensen die geïnteresseerd waren kregen per e-mail de huisregels en een gedetailleerd programma van de dag toegestuurd. Op 5 augustus 2017 zijn deze mensen naar de afgesproken opstapplaats in Amsterdam gekomen waar zij erachter kwamen dat zowel verdachte als de boot niet aanwezig waren.

Verdachte heeft op de zitting bekend deze mensen te hebben opgelicht. Hij verklaarde wel het plan te hebben gehad om een boot te regelen en zich daar ook voor te hebben ingespannen. Begin juli 2017 kwam hij erachter dat er geen boot beschikbaar was. Hij vond het makkelijker om de mensen in de waan te laten dat zij met een boot meegingen en hen daarvoor te laten betalen, dan de waarheid te vertellen en de al ontvangen gelden terug te betalen, aldus verdachte. De rechtbank stelt op grond van deze verklaring vast dat verdachte in ieder geval vanaf begin juli 2017 de intentie had om op te lichten.

Uit het dossier is gebleken dat alle in de tenlastelegging genoemde personen, behalve [slachtoffer 4] , uitgebreide informatie over de dag hebben ontvangen voordat zij de betaling overmaakten naar de rekening van verdachte. Daarnaast is gebleken dat al deze personen de bedragen naar verdachte hebben overgemaakt ná begin juli 2017. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde personen, behalve [slachtoffer 4] , door de belofte van verdachte en de informatie over de dag van de Canal Pride, zijn bewogen tot afgifte van geld.

Verdachte wordt vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting van [slachtoffer 4] omdat haar aangifte zo summier is dat de rechtbank daaruit niet kan afleiden hoe en op welke manier zij is bewogen tot afgifte van het geld voor de boottocht.

Zaak A, feit 2

Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte over de diefstal van de pinpas en het daarmee gepinde bedrag van 250 euro is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging kan worden bewezen. Verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal van het horloge en het contante geldbedrag van 80 euro omdat hij dit deel heeft ontkend en de aangifte van [slachtoffer 1] voor dit deel van de tenlastelegging niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.

Zaak A, feit 3

Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude door de inkomsten die verdachte heeft ontvangen uit figurantenwerk en de gelden die hij heeft ontvangen voor de niet bestaande boottocht tijdens de Canal Pride niet op te geven bij de uitkeringsinstantie. Dat verdachte bij de uitkeringsinstantie zou hebben nagevraagd of hij de inkomsten uit zijn figurantenwerk moest opgeven en hem verteld zou zijn dat dat niet nodig was, zolang dit beneden een bepaald bedrag was, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Dat verdachte dit zou hebben nagevraagd en een ontkennend antwoord zou hebben gekregen volgt alleen uit zijn eigen verklaring, bovendien is het moeilijk voorstelbaar dat de uitkeringsinstantie  bij uitstek deskundig op dit onderwerp  zou hebben geantwoord dat hij deze verdiensten niet op hoefde te geven. Verdachte zal worden vrijgesproken voor het niet opgeven van de inkomsten die hij heeft ontvangen door met de gestolen pinpas van [slachtoffer 1] te pinnen (250 euro) omdat deze diefstal buiten de tenlastegelegde periode van feit 3 valt.

Zaak B, feit 1

Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat dit feit kan worden bewezen.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

Zaak A

feit 1:

in de periode van 1 juni 2017 tot en met 5 augustus 2017 in Nederland, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT