Uitspraak Nº 13.092694.20. Rechtbank Amsterdam, 2020-07-23

ECLIECLI:NL:RBAMS:2020:3659
Docket Number13.092694.20
Date23 Julio 2020
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13.092694.20

Datum uitspraak: 23 juli 2020

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,

wonende op het adres [adres] ,

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] , Huis van Bewaring.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020. Verdachte en zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, waren daarbij aanwezig.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt kortgezegd ervan beschuldigd dat hij zich op 4 april 2020 heeft schuldig gemaakt aan:

  1. witwassen van 33.000,- en 1.800,- euro;

  2. opzettelijk aanwezig hebben van 101,52 gram cocaïne;

  3. voorhanden hebben van twee vuurwapens;

  4. voorhanden hebben van munitie;

  5. voorhanden hebben van twee busjes pepperspray.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Inleiding

De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van deze strafzaak.

Op 4 april 2020 is een auto op naam van verdachte aangetroffen die was voorzien van een verborgen ruimte. In de woning van de vriendin van verdachte, waar hij regelmatig verblijft, lagen op 4 april 2020 verdovende middelen, vuurwapens, munitie en verschillende bedragen contant geld. Ook werden daar dure merkkleding en materialen die duiden op handel in verdovende middelen aangetroffen. In de woning van verdachte werden twee busjes pepperspray gevonden.

Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van geld, drugsbezit en verboden wapenbezit.

4 Waardering van het bewijs
4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld voor alle tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft feiten 2, 3, 4 en 5 bekend en er is voldoende bewijs voor deze feiten. Feit 1 kan ook worden bewezen. Verdachte had de tenlastegelegde geldbedragen voorhanden. Het geld lag in het huis waar hij het merendeel van de tijd verbleef, verdachte heeft erkend dat het zijn geld is en zijn vriendin heeft dit bevestigd. Er is sprake van een vermoeden van witwassen op basis van verschillende witwas typologieën en ervaringsfeiten. Daar komt bij dat naast het geld bij verdachte andere goederen zijn aangetroffen die duiden op drugshandel, te weten 110 gram cocaïne, versnijdingsmiddelen, stempels, sealapparaten, aceton en wapens. Verdachte heeft verklaard dat hij € 25.000,- heeft geleend voor één jaar zonder rente van een vriend uit Servië, waarvan hij geen naam heeft genoemd. Er ligt geen documentatie ten grondslag aan deze mondelinge afspraak. Deze verklaring van verdachte is weinig concreet en niet verifieerbaar, nu verdachte geen enkele verdere informatie heeft kunnen verschaffen op basis waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek zou kunnen instellen. Pas een dag voor de terechtzitting heeft de verdediging stukken overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat verdachte het geld heeft geleend van [persoon 1] . De naam van de geldlener is niet eerder genoemd door verdachte. De stukken bestaan uit niet meer dan een verklaring van een persoon over een lening met een stempel erop van de notaris dat de handtekening inderdaad van die persoon is, meer niet. Verdachte heeft met deze verklaring niet tijdig het Openbaar Ministerie in de gelegenheid gesteld om zijn verklaring te verifiëren. Het Openbaar Ministerie heeft deze verklaring naast zich neer gelegd en heeft geen reden gezien tot verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak. Dit omdat verdachte zijn kansen heeft gehad om het Openbaar Ministerie tijdig informatie te verschaffen op basis waarvan het Openbaar Ministerie nader onderzoek had kunnen instellen. Verdachte heeft een onverklaarbaar uitgavenpatroon. Opvallend is dat het legale inkomen van verdachte niet bepaald hoog is, terwijl hij een eigen bedrijf heeft in de bouw, een branche die in deze tijd floreert. Verdachte en zijn vriendin hebben veel dure kleding in bezit en verdachte had een hoeveelheid cocaïne in bezit met een straatwaarde van € 4.400,-.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich ten aanzien van feiten 2, 3, 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, nu verdachte direct een aannemelijke verklaring bij de politie heeft afgelegd over een geldlening van € 25.000,-. De resterende € 8.000,- kan zeer wel afkomstig zijn van lopende opdrachten, dat is niet onaannemelijk. De
€ 1.800,- kan van [persoon 2] zijn en is ook op een andere kamer in de woning aangetroffen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Feit 1, gedeeltelijke vrijspraak witwassen

Conclusie

De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen van € 25.000,- (het bedrag dat volgens verdachte is geleend van een vriend van hem). Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Ook zal verdachte worden vrijgesproken van witwassen van € 1.800,- (het geldbedrag aangetroffen in de kamer van de stiefdochter van verdachte). Wel vindt de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag heeft witgewassen van € 8.000,- (geld dat is aangetroffen in een zwarte rugzak in de woning van de vriendin van de verdachte, verdachte zegt dat dit geld is verdiend met klusopdrachten).

De rechtbank zal eerst uitleggen welke toets aangelegd moet worden bij de beoordeling of sprake is van witwassen. Vervolgens zal de rechtbank uitleggen waarom deze toets in deze zaak leidt tot een gedeeltelijke vrijspraak van het witwassen van de aangetroffen contante geldbedragen.

Wettelijk kader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.

Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT