Uitspraak Nº 13/127505-19 (A); 13/684071-19 (B); 13/122528-19 (C); 13/684366-18 (TUL); 13/703114-14 (TUL). Rechtbank Amsterdam, 2019-09-20

ECLIECLI:NL:RBAMS:2019:6951
Date20 Septiembre 2019
Docket Number13/127505-19 (A); 13/684071-19 (B); 13/122528-19 (C); 13/684366-18 (TUL); 13/703114-14 (TUL)
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummers: 13/127505-19 (A); 13/684071-19 (B); 13/122528-19 (C); 13/684366-18 (TUL); 13/703114-14 (TUL)

Datum uitspraak: 20 september 2019

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[BRP-adres] ,

gedetineerd in het [detentieplaats] .

1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hierboven vermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd zaak A, zaak B en zaak C.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

ten aanzien van zaak A:

1.diefstal van een fiets door middel van braak op 8 april 2019;

2.diefstal van twee fietsen door middel van braak op 4 mei 2019;

3.diefstal van een fiets op 11 mei 2019;

ten aanzien van zaak B:

diefstal van een fiets door middel van braak op 11 april 2019, dan wel heling van deze fiets;

ten aanzien van zaak C:

diefstal van een fiets door middel van braak op 6 mei 2019.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3 Waardering van het bewijs
3.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak B primair tenlastegelegde diefstal omdat deze diefstal niet kan worden bewezen. Wel dient verdachte te worden veroordeeld voor de subsidiair tenlastegelegde heling aangezien door de verbalisanten is gezien dat verdachte de fiets heeft verkocht aan de heer [naam koper] voor een bedrag van vijftien euro, welk bedrag niet in verhouding staat tot de waarde van de kostbare damesfiets.

De overige fietsendiefstallen kunnen allemaal worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier. Daarnaast heeft verdachte bekend feit 1 in zaak A en het feit in zaak C te hebben gepleegd.

3.2

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feiten 2 en 3 onder zaak A en van het primair en subsidiair ten laste gelegde in zaak B.

De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 onder zaak A en het feit in zaak C. Verdachte heeft deze feiten ook bekend.

Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde in zaak A, omdat de camerabeelden te onduidelijk zijn om daar iemand op te kunnen herkennen. De persoon op de beelden draagt een pet en is vooral van de zijkant te zien, waardoor het gezicht slecht is waar te nemen. Er zijn daardoor onvoldoende specifieke persoonskenmerken waar te nemen. Ten aanzien van feit 2 betreft het daarnaast slechts één herkenning, waarbij nauwelijks specifieke kenmerken worden genoemd. Ook wordt slechts een algemene omschrijving, namelijk ‘slungelachtige lichaamsbouw’ gegeven, welke in het geheel niet van toepassing is op verdachte.

Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van de in zaak B ten laste gelegde diefstal, dan wel heling. Het procesdossier bevat geen aangifte en evenmin is op een andere manier vastgesteld dat de fiets van diefstal afkomstig is, waardoor ook geen heling bewezen kan worden verklaard.

3.3

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van vijf fietsen (de feiten in zaak A en zaak C) en een heling van een fiets (het subsidiair ten laste gelegde in zaak B). Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B primair ten laste gelegde. Zij overweegt daartoe als volgt.

Vrijspraak van diefstal van een fiets op 11 april 2019 (zaak B, primair)

Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de fietsendiefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Heling van een fiets op 11 april 2019 (zaak B, subsidiair)

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 11 april 2019 een fiets heeft verkocht terwijl hij wist dat deze van diefstal afkomstig was. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte tijdens een korte ontmoeting op een plein een zwarte damesfiets heeft verkocht aan de heer [naam koper] . Het hoefijzerslot van deze fiets stond open, terwijl er geen sleutel in het slot zat. Dit past bij een bij de politie (en de rechtbank) ambtshalve bekende wijze van het stelen van fietsen door het slot te openen met gereedschap (zoals een verbogen schaar). De heer [naam koper] heeft verklaard dat hij werd benaderd of hij een fiets wilde kopen waarna hij de fiets heeft gekocht voor vijftien euro. Bij de aanhouding van verdachte werd vijftien euro aangetroffen. Dit bedrag staat niet in een enigszins redelijke verhouding tot de waarde van de fiets. Op een foto in het procesdossier is te zien dat de fiets in goede staat verkeerde. Verdachte heeft geen enkele uitleg willen geven over hoe hij aan de fiets gekomen is en evenmin heeft hij een verklaring gegeven voor de staat van het hoefijzerslot. Uit het feit dat verdachte de fiets tijdens een kort treffen op een plein voor zo’n spotprijs heeft verkocht en de staat van het hoefijzerslot, leidt de rechtbank af dat de fiets gestolen is en dat het niet anders kan dan dat verdachte, die niet onbekend is met de handel in gestolen fietsen, wist dat hij een gestolen fiets verkocht. Dat de fiets niet als gestolen geregistreerd stond, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.

Ten aanzien van de fietsendiefstallen op 4 en 11 mei 2019 (zaak A, feiten 2 en 3)

De verdenking dat verdachte de diefstallen heeft gepleegd is gebaseerd op de processen-verbaal van herkenning van verbalisanten [verbalisant 1] (feit 2), [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (feit 3), die verdachte aan de hand van de bewegende beelden hebben herkend. De raadsman heeft aangevoerd dat de beelden te onduidelijk zijn om iemand op die beelden te kunnen herkennen.

Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarmee behoedzaam moet worden omgegaan. De herkenning van een persoon op beeld kan, in het algemeen besproken, plaatsvinden op basis van het gezicht, kleding en accessoires en/of postuur en houding. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde.

Uit onderzoek komt naar voren dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen, en wel in visuele vorm. Dit is dan ook de manier waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt.

De rechtbank heeft bij de beoordeling van de herkenningen de volgende elementen betrokken. Allereerst heeft de rechtbank aan de hand van de stills in het procesdossier en de bewegende beelden die op zitting zijn getoond, beoordeeld of deze voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte visueel kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Ook zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de camerabeelden van feit 3, die door de rechtbank op de zitting zijn bekeken, van voldoende kwaliteit om daarop herkenningen te baseren. De gezichtskenmerken zijn daarvoor voldoende helder in beeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vier afzonderlijke herkenningen door verbalisanten die, voorafgaand aan hun afzonderlijke herkenningen, met verdachte bekend waren. [verbalisant 2] heeft de afgelopen twee jaar meerdere keren contact gehad met verdachte en heeft hem op 11 april 2019 aangehouden. Ook [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben verdachte...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT