Uitspraak Nº 13/845050-07 (Promis). Rechtbank Amsterdam, 2016-02-03

ECLIECLI:NL:RBAMS:2016:796
Docket Number13/845050-07 (Promis)
Date03 Febrero 2016
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/845050-07 (Promis)

Datum uitspraak: 3 februari 2016

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1978,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2015 en 20 januari 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. M. Schwab, naar voren heeft gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van bij de Belastingdienst voorziene aangifte voor de omzetbelasting (feit 1) en medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van bij de Belastingdienst voorziene aangifte voor de inkomstenbelasting (feit 2).

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen
3.1.

Het standpunt van de verdediging

Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de redelijke termijn is overschreden terwijl hiervoor geen rechtvaardiging is. De mogelijkheden tot het voeren van een adequate verdediging zijn hierdoor aanzienlijk verminderd. Zo heeft de verdediging het verzoek gedaan tot het horen van getuige [getuige] maar deze getuige is thans onvindbaar. Gelet op het belang van de verdediging bij het horen van voornoemde getuige en de mogelijkheid van het openbaar ministerie om deze getuige in een eerder stadium van de vervolging te horen, is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.

3.2.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gecompenseerd in de strafmaat.

3.3.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte is op 18 augustus 2009 door de FIOD verhoord. Nu niet is gebleken dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte eerder een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem in deze zaak door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld, zal de rechtbank deze datum als aanvangsdatum nemen (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro. 3.12.1).

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsvrouw op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro. 3.13.1-3.14).

De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak niet binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen is afgerond. Het overzichtsproces-verbaal is afgesloten op 21 december 2009. In de jaren die volgden, heeft het onderzoek stilgelegen. Eerst op 4 juli 2015 heeft in deze zaak en de zaak tegen de medeverdachte een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn door verdachte en de medeverdachte nog onderzoekswensen ingediend, te weten het verzoek tot het horen van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris. Vervolgens heeft op 20 januari 2016 de inhoudelijke behandeling van de zaken plaatsgevonden. Het onderhavige eindvonnis is op 3 februari 2016 gewezen.

Verdachte heeft, door het verzoek tot het horen van een getuige bij de rechter-commissaris, invloed uitgeoefend op het procesverloop in deze zaak. Zelfs als rekening wordt gehouden met deze omstandigheid, is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op bijna vijf jaar.

Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, ro. 3.21). Er is niet gebleken van zodanige omstandigheden dat in deze zaak van bovenbedoeld vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeweken. Ondanks dat het openbaar ministerie de mogelijkheid heeft gehad in een eerder stadium van de vervolging getuige [getuige] te horen, maakt deze omstandigheid niet dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dit betekent dat het ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Daarnaast is de dagvaarding geldig en is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Standpunten van de partijen
4.1.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft – zo vat de rechtbank het schriftelijke requisitoir samen – de bewezenverklaring gevorderd van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De officier van justitie baseert haar standpunt op de in het dossier aanwezige processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , processen-verbaal van verhoor van getuigen en de schriftelijk bescheiden die in de woningen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen vrijspraak bepleit ten aanzien van medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften, met uitzondering van de in de tenlastelegging opgenomen aangiften voor de inkomstenbelasting op naam van verdachte. De raadsvrouw heeft – kort gezegd – daartoe aangevoerd dat de rol van verdachte van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger aan te merken, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de aangiften ten name van [naam 1] en ten name van [naam 2] is onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte hierbij betrokken is geweest, aldus de raadsvrouw.

De rechtbank zal – voor zover nodig – in rubriek 5. nader ingaan op specifieke standpunten van de partijen.

5 Het oordeel van de rechtbank

Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.1 De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.

Verdachte zal in de navolgende overwegingen van de rechtbank, omwille van de leesbaarheid, worden aangeduid als [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] zal eveneens worden aangeduid met zijn achternaam.

5.1.

Inleiding

De rechtbank leidt uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting het volgende af.

Door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) is in januari 2007 onder de naam “ [persoon 1] ” een strafrechtelijk onderzoek gestart naar onjuiste aangiften voor de omzetbelasting over de maanden januari tot en met september 2006, die op naam van de eenmanszaak “ [eenmanszaak 1] ” bij de Belastingdienst zijn ingediend.2 [persoon 1] , de eigenaresse van “ [eenmanszaak 1] ”, heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] betrokken zijn geweest bij het indienen van voornoemde aangiften.3

De woningen van [verdachte] en [medeverdachte] zijn vervolgens door de FIOD doorzocht, waarbij diverse administratieve bescheiden en gegevens van derden zijn aangetroffen.4 Nader onderzoek heeft uitgewezen dat voornoemde stukken betrekking hebben op onjuiste aangiften voor de omzetbelasting die in de periode van 10 mei 2006 tot en met 4 mei 2007 ten name van verschillende eenmanszaken bij de Belastingdienst zijn ingediend.5 Deze onjuistheid hield in dat deze bedrijven – anders dan in genoemde aangiften vermeld- geen goederen en diensten hebben afgenomen van leveranciers en dus geen omzetbelasting aan leveranciers hebben betaald.

Ook zijn in de woning van [verdachte] administratieve bescheiden aangetroffen die betrekking hebben op in de periode van 26 juli 2005 tot en met 14 januari 2007 ingediende onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting. De in de aangiften aangegeven looninkomsten en loonheffing komen op deze aangiften niet overeen met de gegevens die hiervan bij de Belastingdienst bekend waren.6

Niet in geschil is dat de in de tenlastelegging opgenomen aangiften onjuist zijn. Het resultaat is dat voornoemde belastingaangiften sloten op onjuiste terug te vragen bedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld.

Mede naar aanleiding van de door de officier van justitie en de raadsvrouw ter terechtzitting ingenomen standpunten, ziet de rechtbank zich voor de volgende vragen gesteld:

  • -

    Had [verdachte] een rol bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, en zo ja, welke?

  • -

    Had [verdachte] een rol bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de loonbelasting, en zo ja welke?

5.2.

Feit 1

5.2.1.

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring van feit 1 uit van de in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de omzetbelasting. De aangiften zijn ingediend ten name van natuurlijke personen, handelend onder de naam van verschillende eenmanszaken. Deze personen met hun eenmanszaken zullen afzonderlijk worden besproken.

[persoon 1] (handelend...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT