Uitspraak Nº 13/845053-14 (Promis). Rechtbank Amsterdam, 2016-12-01

ECLIECLI:NL:RBAMS:2016:7889
Docket Number13/845053-14 (Promis)
Date01 Diciembre 2016
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/845053-14 (Promis)

Datum uitspraak: 1 december 2016

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

Petrus Egidius Johannes Theodorus KNABBEN,

geboren te Eindhoven op 18 juli 1949,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,

thans gedetineerd in het [detentie adres] , [te plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10, 11, 12 en 14 oktober en 21 november 2016.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Fuchs naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is zoals op de zitting nader is omschreven – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

1: Deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 november 2014, bestaande uit een samenwerkingsverband van verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere natuurlijke personen;

2: Het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 30 juni 2014.

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in Bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen
3.1.

De geldigheid van de dagvaarding

3.1.1.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde nietig moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

De tenlastelegging voldoet niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, want deze is te weinig feitelijk. In de tenlastelegging staat namelijk slechts dat verdachte deelnemingshandelingen zou hebben verricht ten aanzien van een aantal vennootschappen. Welke handelingen hem precies verweten is echter niet duidelijk. De betrokkenheid van verdachte wordt verder niet geconcretiseerd. Daarbij is een aanvullende factor dat de normale werkzaamheden van verdachte bestonden uit het adviseren van gefailleerde ondernemingen. Welke handelingen die verdachte op dat gebied heeft verricht worden als deelnemingshandelingen gezien, of wordt alles waarbij zijn naam valt als deelnemingshandeling gezien?

3.1.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.

De tenlastelegging is, bezien in samenhang met en tegen de achtergrond van het dossier, helder en duidelijk over de beschuldiging. In de tenlastelegging is omschreven bij welke onderneming de verdachte betrokken is en wordt verwezen naar de naam en het zaaknummer van de onderneming. In het overzichtsproces-verbaal van de zaak Bommel wordt de organisatie ook beschreven, met een korte samenvatting van de rol van de verschillende deelnemers. Daarnaast is per onderneming een zaaksproces-verbaal gemaakt, waarin de deelnemingshandelingen van de individuele verdachten met betrekking tot de fraude met en rond die onderneming is omschreven. Ten aanzien van verdachte is verder nog een aparte ambtshandeling geschreven, waarin zijn rol nader is uitgewerkt. Ook op zitting is gebleken dat voor zowel de rechtbank als de verdediging duidelijk is waar de beschuldiging op zag.

3.1.3.

Het oordeel van de rechtbank

De vraag of een dagvaarding voldoende duidelijk en begrijpelijk omschrijft welk strafbaar feit wordt ten laste gelegd, dient te worden beantwoord aan de hand van de tekst van die dagvaarding, bezien in samenhang en tegen de achtergrond van de inhoud van het onderliggende dossier en bezien in samenhang met hetgeen de verdediging en de rechter over de aan verdachte verweten feiten hebben begrepen.

Hoewel in de tenlastelegging niet is omschreven waaruit de deelnemingshandelingen van verdachte aan de criminele organisatie(s) zouden hebben bestaan, is de rechtbank desondanks van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. In de tenlastelegging is immers wel vermeld ten aanzien van welke ondernemingen de criminele organisatie(s) strafbare feiten zou(den) hebben verricht, wie onderdeel uit zou hebben gemaakt van de criminele organisatie(s) en tot welke misdrijven het oogmerk van de organisatie(s) zich zou hebben uitgestrekt. Dit in samenhang bezien met de zaaksprocessen-verbaal van de ten laste gelegde ondernemingen, waarin de feitelijke handelingen die de verdachten zouden hebben verricht duidelijk zijn omschreven, maakt dat voldoende duidelijk is welk verwijt precies wordt gemaakt. Uit de verder door de verdediging tijdens pleidooi ingenomen standpunten en hetgeen ter terechtzitting door de verdachte is verklaard, blijkt ook dat er bij de verdediging geen onduidelijkheid bestond over het gemaakte verwijt.

Het door de verdediging gevoerde verweer, strekkende tot nietigheid van de dagvaarding wordt derhalve verworpen.

De dagvaarding is geldig.

3.2.

De overige voorvragen

Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs
4.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.1.

Algemeen

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.

4.1.2.

Bewijsuitsluiting

Er moet behoedzaam worden omgegaan met de verklaringen van verdachten, maar er is geen reden om verklaringen van medeverdachten in hun geheel zodanig onbetrouwbaar te achten dat deze van het bewijs moeten worden uitgesloten, met name omdat een aantal verdachten in het begin niet over anderen heeft willen verklaren, omdat er geld aan ze werd betaald. Er was toen dus een groot belang om niet over anderen te verklaren.

4.1.3.

Criminele organisatie

Uit het feit dat de verdachten, soms in verschillende samenstelling, maar in de kern met dezelfde mensen en met een zelfde modus operandi hebben gehandeld, blijkt dat sprake is van een duurzaam samenwerkingsverband dat zich bezig hield met het ‘draaien van B.V.’s’. Daarmee hebben de meeste verdachten al jaren ervaring, want [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren in 2007 ook betrokken bij een vergelijkbare zaak en ook [medeverdachte 3] kwam daarin voor. Het is dus niet verbazingwekkend dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] samen opduiken bij [naam bedrijf 1 B.V.] Op naam van deze B.V. zijn door [medeverdachte 1] tussen maart 2011 en september 2012 58 keer auto’s gehuurd bij [autoverhuurbedrijf] . Ook bij [naam bedrijf 2 B.V.] en [naam bedrijf 3 B.V.] is dit patroon te zien. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn (middellijk) aandeelhouder dan wel bestuurder geweest en vanaf hun bemoeienis bij de B.V. worden valse jaarrekeningen gedeponeerd en op grote schaal goederen besteld zonder te betalen. In beide zaken komt ook [medeverdachte 4] naar voren als chauffeur. [medeverdachte 2] komt ook naar voren als chauffeur bij [naam bedrijf 3 B.V.] . Op de bankrekening van [naam bedrijf 2 B.V.] , waarover [medeverdachte 1] kon beschikken, zijn betalingen van in ieder geval twee vaste afnemers, [afnemer] en [medeverdachte 7] , binnengekomen. Een groot deel hiervan is doorgestort naar de privérekening van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 8] van [naam bedrijf 4 B.V.] komt bij [naam bedrijf 3 B.V.] naar voren als afnemer. Hij verklaart dat hij inkocht bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en dat zij, en soms [medeverdachte 4] , de goederen kwamen brengen. Bij [naam bedrijf 2 B.V.] en [naam bedrijf 3 B.V.] komen [medeverdachte 6] en Knabben voor het eerste naar voren. [medeverdachte 6] wordt beide keren (middellijk) bestuurder van de onderneming en Knabben bemoeit zich met de afhandeling van de faillissementen. Intussen zijn er twee nieuwe ondernemingen opgericht, [naam bedrijf 5 C.V.] en [naam bedrijf 6 C.V.] [medeverdachte 1] en Knabben hebben contact per mail gehad over, kennelijk, de inschrijving van [medeverdachte 4] als bestuurder van [naam bedrijf 5 C.V.] . Ook bij [naam bedrijf 5 C.V.] komen vaste afnemers in beeld, die vrijwel allemaal verklaren van [medeverdachte 1] te hebben afgenomen. Uit het verloop van de bankrekening van [naam bedrijf 5 C.V.] ., die is geopend door [medeverdachte 4] , blijkt dat geld van afnemers wordt ontvangen en vervolgens, na aftrek van kosten, wordt opgenomen en overgemaakt naar bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Als het faillissement van [naam bedrijf 5 C.V.] is uitgesproken, hebben [medeverdachte 1] en Knabben weer contact en wordt een mistgordijn opgetrokken bij de curator. Knabben was bij dit gesprek aanwezig en deed kennelijk mee met het om de tuin leiden van de curator. Ten tijde van [naam bedrijf 6 C.V.] zat [medeverdachte 1] gedetineerd. De organisatie valt echter niet stil, maar beperkt zich ten aanzien van het soort goederen dat wordt besteld en de keuze van afnemers. Daarbij neemt [medeverdachte 2] de honneurs waar. [medeverdachte 6] , die bestuurder is geworden van [naam bedrijf 6 C.V.] , is meermalen gevraagd om uitlevering van de administratie, maar heeft daar niet op gereageerd. Wel reageerde Knabben en vond er een gesprek plaats bij de curator met Knabben en [medeverdachte 6] , waarbij naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] werd gewezen. Ondertussen was [medeverdachte 1] weer op vrije voeten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT