Uitspraak Nº 13/993000-16. Rechtbank Amsterdam, 2017-02-14

ECLIECLI:NL:RBAMS:2017:1359
Docket Number13/993000-16
Date14 Febrero 2017
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/993000-16 (Promis)

Datum uitspraak: 14 februari 2017

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres]
.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2017.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsman mr. V.A. Burgers naar voren hebben gebracht.1

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

[naam bedrijf BV 1] , op of omstreeks 21 december 2009, te Amsterdam en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak september 2009, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [naam bedrijf BV 1] en/of haar mededader(s) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische) aangiftebiljet over genoemde tijdvak een te laag bedrag aan omzet opgegeven, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven en/of terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot welk feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

3. Voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Immers is de heer [getuige 1] , onder wiens naam de aangifte omzetbelasting voor september 2009 is ingediend, niet vervolgd, maar is de zaak tegen hem geseponeerd.

Op grond van het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel komt het Openbaar Ministerie een ruime bevoegdheid toe om al dan niet te beslissen een vervolging in te stellen tegen een natuurlijke- of een rechtspersoon. Gelet op de inhoud van het strafdossier en hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dusdanig ongelijke situatie dat de officier van justitie enkel al om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zo blijkt uit het strafdossier dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een volledige volmacht uitoefende over [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ).2 Bovendien is naast verdachte de tweede gevolmachtigde, te weten de eigenaar van [naam bedrijf BV 1] , gedagvaard. Voorts is de zaak tegen de heer [getuige 1] geseponeerd, maar hij verrichtte werkzaamheden in loondienst voor [naam bedrijf BV 1] en diende volgens zijn arbeidscontract ter zake van zijn verrichtingen primair te rapporteren aan verdachte.3 Reeds op basis van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, waardoor ook geen sprake hoeft te zijn van een gelijke behandeling. Er is dan ook geen sprake van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel, dan wel op het verbod van willekeur en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs
4.1

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Op 30 september 2009 heeft [naam bedrijf BV 1] een factuur verzonden aan [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) inzake een aankoopcourtage ten bedrage van € 192.000,-.4 Op dezelfde datum heeft [naam bedrijf BV 1] een factuur verzonden aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) inzake een aankoopcourtage ten bedrage van € 570.000,-.5 Over deze bedragen is in totaal

€ 144.780, - aan omzetbelasting (hierna: BTW) in rekening gebracht. Nu BTW in rekening was gebracht, had deze BTW moeten worden opgenomen in de aangifte omzetbelasting over de maand september van het jaar 2009. [naam bedrijf BV 1] heeft deze aangifte op 21 december 2009 ingediend, maar slechts een bedrag van € 10.000,- aan omzet en een bedrag van € 1.900,- aan af te dragen omzetbelasting aangegeven..6

Thans ligt onder meer de vraag voor of bewezen kan worden dat [naam bedrijf BV 1] deze aangifte omzetbelasting opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en of verdachte ten aanzien daarvan kan worden aangemerkt als opdrachtgever of feitelijk leidinggevende.

4.2

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Allereerst acht de officier van justitie bewezen dat [naam bedrijf BV 1] opzettelijk onjuist aangifte omzetbelasting heeft gedaan over het tijdvak september 2009. Immers, de omzetbelasting die verschuldigd was over de bewuste facturen is niet afgedragen, nu over de maand september 2009 enkel een fictief bedrag van € 10.000,- aan omzet was opgegeven.

Voorts is verdachte als feitelijke leidinggever aan te merken met betrekking tot het tenlastegelegde feit, nu hij formeel bevoegd was en wetenschap had van de bedragen van de facturen, alsmede van het bedrag dat werd opgegeven aangaande de verschuldigde omzetbelasting over september 2009.

4.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Zo ontbreekt specifiek bewijs voor het opdracht geven tot, dan wel het feitelijk leiding geven aan de verboden gedraging. Voorts was verdachte niet bevoegd, alsmede niet redelijkerwijs gehouden tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedraging, nu hij zich niet bewust was (en ook niet hoefde te zijn) van het doen van onjuiste aangiften en er ook geen signalen waren die tot het treffen van dergelijke maatregelen aanleiding gaven.

4.4

Het oordeel van de rechtbank

4.4.1.1 Strafbaarheid rechtspersoon – juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) strafbare feiten kunnen worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vragen:

  1. is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?

  2. kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?

  3. kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?

De beantwoording van de vraag, of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad7, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

  • -

    het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

  • -

    de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

  • -

    de gedraging is de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT