Uitspraak Nº 13/993024-16. Rechtbank Amsterdam, 2018-06-26

ECLIECLI:NL:RBAMS:2018:5532
Date26 Junio 2018
Docket Number13/993024-16
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/993024-16 (Promis)

Datum uitspraak: 26 juni 2018

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,

ingeschreven [BRP adres] .

1 De zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de zitting van 12 juni 2018. De rechtbank heeft op die zitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. Bahadin, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K.M.T. Helwegen, naar voren hebben gebracht.

2 De tenlastelegging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij van 2012 tot en met 2015 op grote schaal onjuiste en valse belastingaangiftes heeft ingediend voor meerdere personen, waarbij in een enkel geval een bewijsmiddel zou zijn vervalst. Dit is op de tenlastelegging opgenomen als het indienen van een onjuiste belastingaangifte (overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: Awr) en valsheid in geschrift. De tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht als bijlage I.

3 De voorvragen

Voordat de rechtbank aan de inhoudelijke beoordeling van een zaak toekomt, moet zij beoordelen of aan een aantal formaliteiten is voldaan. Ten aanzien hiervan heeft de raadsvrouw twee verweren gevoerd.

3.1.

De geldigheid van de dagvaarding

Op de tenlastelegging staan bij feit 1 de woorden ‘waaronder, onder meer’. Hierdoor is het volgens de raadsvrouw niet duidelijk (genoeg) waartegen verdachte zich moet verdedigen en daarom voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van de wet. De dagvaarding moet daarom voor dit deel nietig worden verklaard, aldus de raadsvrouw. De officier van justitie heeft zich verzet tegen nietigverklaring, omdat uit het dossier blijkt waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank heeft reeds op de zitting het verweer van de raadsvrouw gehonoreerd en de tenlastelegging deels nietig verklaard, nu het dossier veel verklaringen en aangiften bevat, die niet nader zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft de woorden die zij nietig acht doorgestreept in de in bijlage I opgenomen tenlastelegging.

3.2.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor de onder feit 1 tenlastegelegde valsheid in geschrift (het tweede cumulatief/alternatief), nu in artikel 69, vierde lid van de Awr een vervolgingsuitsluitingsgrond is opgenomen voor dit feit. Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkheid.1

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging voor dit feit, nu de vervolgingsuitsluitingsgrond ziet op vervolging voor het gebruikmaken van een vals geschrift (tweede lid) en het in deze zaak gaat om het opmaken van een vals geschrift (eerste lid). Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de officier van justitie niet tot niet-ontvankelijkheid.2

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging van verdachte op grond van artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid van de Awr, welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het gebruik maken van valse geschriften in de zin van artikel 225, tweede lid Sr. Zij overweegt hiertoe als volgt.

In artikel 69, vierde lid Awr is bepaald dat de eerste twee leden van artikel 69 Awr specialiteit bezitten ten opzichte van artikel 225, tweede lid Sr. Als zo’n situatie zich voordoet, dan is strafvervolging op grond van dat laatste artikel uitgesloten. Het eenduidig invullen van de vervolgingsuitsluitingsgrond is in de rechtspraktijk niet altijd eenvoudig. De onduidelijkheid over de reikwijdte van de uitsluitingsgrond komt voort uit de beperking tot gedragingen die onder de strafbepaling van artikel 225, tweede lid Sr vallen. Deze beperking roept verschillende vragen op, bijvoorbeeld of de in deze zaak onder artikel 225, eerste lid Sr tenlastegelegde ook onder het toepassingsbereik van het tweede lid en dus onder de vervolgingsuitsluitingsgrond zou kunnen vallen. Vervolging op basis van artikel 225, eerste lid Sr is in beginsel mogelijk. Omdat de gedragingen die kunnen vallen onder deze leden overeen kunnen komen, kan vervolging voor het eerste lid tot een onbevredigend resultaat leiden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank gevallen denkbaar waarin een vervolging op grond van artikel 225, eerste lid Sr in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond. De rechtbank kijkt hierbij naar het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, zoals ook wordt gedaan door andere rechtbanken.3 Als uitgangspunt neemt de rechtbank dat vervolging moet worden uitgesloten, als het gaat om het opmaken van geschriften die uitsluitend een fiscale functie en niet ook tegen anderen dan de Belastingdienst kunnen worden gebruikt.

In deze zaak wordt verdachte verweten dat hij onjuiste en valse elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt en ingediend. Deze elektronische aangiften zijn opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het (valselijk) opmaken van deze aangiften gebeurde door deze (onjuiste) aangiften, nota bene met één druk op de knop, bij de Belastingdienst in te dienen. In dit geval gaat het dus om onder het eerste lid tenlastegelegde gedragingen (het opstellen) die volledig samenvallen met de gedragingen zoals bedoeld onder het tweede lid (het indienen). Er bestaat daarom een grond om ten opzichte van het als tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde artikel 225, eerste lid Sr de specialiteit van de Awr aan te nemen.

Hierdoor is de officier van justitie ten aanzien van de tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde valsheid in geschrift niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4 De zaak
4.1.

De feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.4

Verdachte heeft sinds 1995 een eenmanszaak en verricht werkzaamheden op het gebied van financiële dienstverlening met betrekking tot schadeverzekeringen, levensverzekeringen en hypothecair- en consumptief krediet.5 Verdachte heeft ook veelvuldig voor zijn cliënten hun aangifte inkomstenbelasting (hierna: IB) ingediend bij de Belastingdienst. Hij heeft dit in ieder geval ook gedaan voor de op de tenlastelegging genoemde personen.6 Verdachte had geen BECON-nummer, een nummer waarmee belastingconsulenten zich registreren bij de Belastingdienst en waarmee ze namens hun cliënten aangiften IB kunnen indienen. In plaats daarvan deed verdachte de aangifte IB in het bijzijn van zijn cliënten en met hun DigiD-gegevens.7 Verdachte deed de aangifte IB in de regel bij hem thuis, maar maakte daarvoor wel met behulp van een VPN gebruik van verschillende IP-adressen.8 Hij vermeldde zichzelf niet als contactpersoon. Verdachte kreeg per ingevulde en ingediende aangifte IB doorgaans een vergoeding van € 80,-, die hij cash in ontvangst nam.

Op enig moment heeft de FIOD bij verschillende personen navraag gedaan over de in hun aangifte IB opgegeven zorgkosten. Uit de reacties die de FIOD daarop ontving bleek dat verdachte enkele aangiften IB heeft gedaan, waarop de FIOD een onderzoek naar de door verdachte ingediende aangiften IB is gestart. De FIOD meent dat verdachte van 2013 tot en met 2015 ruim 3.800 aangiften IB heeft ingediend.9 Bij vrijwel alle aangiften IB zijn (hoge) zorgkosten opgegeven. Navraag bij de belastingplichtigen toont volgens de FIOD aan dat die kosten onjuist zijn en niet opgegeven hadden mogen worden.

Uit het onderzoek is ook gebleken dat er een brief is gestuurd naar de FIOD, ondertekend met de naam [persoon 1] , waarin staat vermeld dat de opgegeven zorgkosten wel degelijk zijn gemaakt. Ook is er een dieetbevestiging op naam van [persoon 1] ingestuurd, waarop is vermeld dat [persoon 1] om medische redenen een dieet moet volgen. De FIOD vermoedt dat verdachte deze geschriften heeft vervalst.

4.2.

Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bijna alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, alsook het medeplegen daarvan. Van de verdenking van het doen van onjuiste aangifte IB geldt dit niet voor de aangiften IB die voor alle tenlastegelegde jaren zijn gedaan namens [persoon 2] , voor de aangifte IB die over de jaren 2013 en 2014 is gedaan namens [persoon 3] , voor de aangifte IB die over 2014 is gedaan namens [persoon 4] , voor de aangifte IB die voor het jaar 2013 is gedaan namens [persoon 5] en voor de aangifte IB die over \ 2014 is gedaan namens [persoon 6] . De aangiften van [persoon 2] zijn gecontroleerd en door de Belastingdienst aangemerkt als juist en voor [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] zijn voor de betreffende jaren geen zorgkosten opgegeven, aldus de officier van justitie. De onder 2 tenlastegelegde valsheid in geschrift kan volgens de officier van justitie ook worden bewezen, omdat de betrokken belastingplichtige en huisarts ontkennen die geschriften te hebben opgesteld. Daarom heeft verdachte het gedaan, aldus de officier van justitie.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voor alle feiten moet worden vrijgesproken om een paar redenen. Zo kan niet worden vastgesteld dat de ingediende aangiften IB onjuist zijn, dat de aangiften IB zijn ingediend door verdachte en dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het indienen van onjuiste aangiften IB. Voor zover al betrokkenheid van verdachte kan worden aangenomen bij het indienen van een onjuiste aangifte IB, dan heeft die betrokkenheid niet het gewicht van medeplegen. Voor het bewijzen van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT