Uitspraak Nº 13/997034-15 (Promis). Rechtbank Amsterdam, 2018-01-24

ECLIECLI:NL:RBAMS:2018:332
Date24 Enero 2018
Docket Number13/997034-15 (Promis)
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/997034-15 (Promis)

Datum uitspraak: 24 januari 2018

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,

ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2018.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. A. Bijleveld en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.E. Olthof naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 juni 2015 in Amsterdam samen met de medeverdachte geld heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Het gaat om een totaalbedrag van € 357.470,92 waarvan verdachte zou hebben geweten of moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was. Dit is ten laste gelegd onder feit 1.

Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, omdat zij valse salarisstroken en een valse arbeidsovereenkomst zouden hebben opgemaakt.

De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3 Waardering van het bewijs
3.1.

Inleiding

Naar aanleiding van een onderzoek naar de vermoedelijke wapenhandel door verdachte (onderzoek Waigeo) en later ontvangen informatie dat hij nog steeds in wapens zou handelen, werd op 8 april 2015 het onderzoek Friendship gestart. Hierbij werd tot en met
16 juni 2015 onderzoek verricht naar verdachte. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat hij nog steeds in wapens handelde. Wel is op basis van dit onderzoek de verdenking ontstaan dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte (met wie hij samenwoont en vier kinderen heeft) schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1). Zij zouden namelijk méér contant geld tot hun beschikking hebben gehad dan de inkomsten uit de winkel van verdachte genaamd [naam winkel] (hierna de [naam winkel] ) zouden kunnen verklaren, terwijl niet is gebleken van andere legale inkomstenbronnen. Ook ná de sluiting van de [naam winkel] zouden zij hebben beschikt over grote contante geldbedragen.

Daarnaast ontstond het vermoeden dat zij een valse arbeidsovereenkomst en valse salarisstroken hebben opgemaakt, omdat de medeverdachte een arbeidsovereenkomst met de [naam winkel] had en zij salaris van de [naam winkel] ontving, terwijl zij daar toen niet zou werken (feit 2).

De rechtbank zal in deze zaak de vraag moeten beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en valsheid in geschrifte.

3.2.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1).
Zij vindt ook dat verdachte zich daar zo’n lange periode aan schuldig heeft gemaakt, dat kan worden geconcludeerd dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De officier van justitie heeft een schriftelijk requisitoir aan de rechtbank overgelegd, waarin zij dit standpunt heeft onderbouwd.

De onderbouwing van de officier van justitie komt er kort samengevat op neer dat uit de gegevens van de zakelijke rekening van verdachte en de privérekeningen van verdachte en de medeverdachte is gebleken dat zij in de onderzochte periode méér contant geld tot hun beschikking hebben gehad dan uit de opgave van de inkomsten uit de [naam winkel] verklaarbaar is. Niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachte andere legale inkomstenbronnen hebben gehad die de contante geldbedragen kunnen verklaren. Na de sluiting van de [naam winkel] heeft alleen de medeverdachte inkomsten uit uitkeringen gehad, terwijl zij nog steeds over grote bedragen contant geld beschikten. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de contante geldbedragen die op de rekeningen van verdachte en de medeverdachte zijn gestort en waarmee zij betalingen hebben verricht, uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daar komt bij dat in de woning van verdachte een USB-stick is gevonden waarop foto’s stonden van kinderen met zeer veel contant geld, waaronder biljetten van € 500,00. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. De verklaringen van verdachte zijn bovendien niet concreet en verifieerbaar. De officier van justitie vindt daarom dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.

De officier van justitie vindt dat ook kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, door loonstroken en een arbeidsovereenkomst op te maken alsof de medeverdachte bij de [naam winkel] werkzaam was, terwijl dat niet het geval was (feit 2). De officier van justitie baseert zich daarbij op de camerabeelden van de [naam winkel] , waarop verbalisanten in een periode van 59 dagen de medeverdachte slechts vier keer bij de [naam winkel] hebben gezien.
Ook weegt de officier van justitie mee dat verdachte in het onderzoek Waigeo heeft verklaard dat er slechts één persoon genaamd [naam ] bij de [naam winkel] werkzaam zou zijn.
Dit blijkt ook uit de gegevens bij de Kamer van Koophandel. De officier van justitie vindt dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de medeverdachte niet bij de [naam winkel] werkzaam was en dat de loonstroken en de arbeidsovereenkomst dus vals zijn opgemaakt.

Omdat de medeverdachte hierdoor onterecht salaris, een uitkering in verband met zwangerschapsverlof, een werkloosheidsuitkering en toeslagen heeft ontvangen, kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte ook met deze inkomsten zich schuldig hebben gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen.

3.3.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1) en/of valsheid in geschrifte (feit 2). De verdediging heeft dit gemotiveerd in een schriftelijke pleitnota.

Het standpunt van de verdediging komt er kort samengevat op neer dat er verschillende verklaringen zijn voor het verschil tussen het contante geld dat verdachte en de medeverdachte tot hun beschikking hebben gehad en de inkomsten die zij volgens het kasboek en de gegevens van de Belastingdienst uit de [naam winkel] zouden hebben gehad. Allereerst is een deel van het verschil te verklaren doordat niet alle omzet van de [naam winkel] in het kasboek is verwerkt. Er zou namelijk een aparte geldstroom zijn geweest van online belkaarten die via zogenaamde Clients werden verkocht. Hiervoor hield verdachte geen administratie bij, omdat over deze verkopen geen omzetbelasting hoeft te worden betaald. Ook wordt een deel van het verschil verklaard doordat de [naam winkel] langer open is geweest dan de periode waarop het kasboek ziet. Daarnaast erkent verdachte dat het ook wel eens voorkwam dat hij (dure) goederen contant verkocht en van de verkoopopbrengst slechts een deel in de administratie verwerkte en het andere deel in zijn zak stopte. Tot slot had hij veel contant geld doordat hij geld uit eerdere ondernemingen en uit de [naam winkel] had gespaard en doordat hij bitcoins, sieraden, horloges en de inventaris van de [naam winkel] contant heeft verkocht.

De verdediging vindt dat ook feit 2 niet kan worden bewezen. Dat de medeverdachte niet werkzaam zou zijn geweest bij de [naam winkel] kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld. Bij de motivering van dit standpunt heeft de verdediging in het bijzonder aandacht besteed aan de door verbalisanten bekeken camerabeelden die op de [naam winkel] waren gericht. Volgens de verdediging zou de medeverdachte van april 2011 tot en met januari 2014 bij de [naam winkel] werkzaam zijn geweest, terwijl de camerabeelden van slechts 183 dagen zijn bekeken. Van die 183 dagen is de [naam winkel] bovendien niet elke dag open geweest. Daar komt bij dat de beelden slechts steekproefsgewijs zijn bekeken, waarbij vooral is gekeken wie de winkel heeft geopend en gesloten.

De verdediging vindt dit onvoldoende om te concluderen dat de medeverdachte niet bij de [naam winkel] heeft gewerkt. Aan de verklaring van verdachte in het onderzoek Waigeo dat alleen [naam ] bij de [naam winkel] zou werken hecht de verdediging niet veel waarde, omdat verdachte zijn vrouw niet als personeel ziet. De verdediging had met de camerabeelden willen aantonen op welke dagen de medeverdachte heeft gewerkt, maar doordat de beelden niet vooruit kunnen worden gespoeld zou het te veel tijd in beslag nemen om al het beeldmateriaal te bekijken.

De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2.

3.4.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal onder dit kopje een oordeel geven over feiten 1 en 2. Omdat uit de verdenking van feit 2 (het opmaken en gebruik maken van valse salarisstroken en een arbeidsovereenkomst) een deel van de verdenking van feit 1 voortvloeit (ontvangen salaris, uitkeringen en toeslagen), zal eerst feit 2 worden besproken. Daarna zal de rechtbank een oordeel geven over feit 1.

3.4.1.

Valsheid in geschrifte (feit 2)

De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat de medeverdachte niet bij de Spyhop werkzaam zou zijn geweest en de arbeidsrelatie van meet af aan een schijnconstructie betrof, zoals door de officier van justitie is aangenomen. In het bijzonder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat van de 183 dagen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT