Uitspraak Nº 14/03907. Hoge Raad, 2016-02-19

ECLIECLI:NL:HR:2016:252
Docket Number14/03907
Date19 Febrero 2016

19 februari 2016

nr. 14/03907

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenaam van [A] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 juli 2014, nr. BK-13/00675, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. AWB 10/2071‑isv) betreffende het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de onderhavige cassatieprocedure.

2 Uitgangspunten in cassatie
2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Aan [A] (hierna: erflaatster) is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd. Erflaatster heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend dat de Inspecteur op 7 oktober 2003 heeft ontvangen.

2.1.2.

Bij brief van 28 maart 2007 heeft de Inspecteur erflaatster bericht dat hij de uitspraak op bezwaar aanhoudt in afwachting van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in een bij dat hof aanhangig gemaakte procedure van haar echtgenoot.

2.1.3.

Op 11 april 2007 heeft de Rechtbank het tegen het hiervoor in 2.1.2 bedoelde bericht gerichte beroepschrift van erflaatster ontvangen.

2.1.4.

Op 17 juli 2007 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan op de voet van artikel 8:54 Awb. De Rechtbank heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is omdat de brief van de Inspecteur geen besluit is in de zin van artikel 26 AWR maar slechts een brief is van zuiver informatieve aard. Erflaatster heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. Het verzetschrift is op 20 augustus 2007 door de Rechtbank ontvangen.

2.1.5.

Erflaatster is op 11 januari 2008 overleden.

2.1.6.

Bij uitspraak van 4 december 2008 heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard omdat het belanghebbende (naar de Hoge Raad begrijpt: erflaatster) er ten tijde van het indienen van het verzetschrift kennelijk niet om ging de Rechtbank ertoe te bewegen de Inspecteur op te dragen uitspraak op bezwaar te doen dan wel beroep in te stellen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld, dat de Hoge Raad op 9 januari 2009 heeft ontvangen.

2.1.7.

Bij arrest van 12 maart 2010 heeft de Hoge Raad de uitspraak van de Rechtbank op verzet vernietigd, het verzet gegrond verklaard, verstaan dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan vervalt en de Rechtbank opgedragen het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond (zie HR 12 maart 2010, nr. 09/00150, ECLI:NL:HR:2010:BL7169, BNB 2010/156; hierna: het arrest BNB 2010/156).

2.1.8.

Op 16 september 2010 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.

2.1.9.

Op 30 september 2010 en - na schorsing - op 20 april 2012 is de zaak door de Rechtbank ter zitting behandeld.

2.1.10.

Op 1 juni 2012 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Bij die uitspraak in de hoofdzaak heeft de Rechtbank geoordeeld dat het onderzoek in verband met het verzoek van belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (hierna: het verzoek) op de voet van artikel 8:73 Awb (tekst tot 1 juli 2013; hierna: artikel 8:73 Awb) moet worden heropend.

2.1.11.

Op 23 mei 2013 heeft de Rechtbank bij uitspraak op het verzoek beslist, en de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) wegens overschrijding van de redelijke termijn veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500.

2.1.12.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank in de hoofdzaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 2 oktober 2013 uitspraak op dat hoger beroep gedaan. Op het tegen die uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 arrest gewezen (HR 4 april 2014, nr. 13/05322, ECLI:NL:HR:2014:802).

2.2.1.

Tegen de hiervoor in 2.1.11 bedoelde uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

2.2.2.

Het Hof heeft, anders dan de Rechtbank, geoordeeld dat bij het bepalen van de omvang van de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ook de periode vóór het overlijden van erflaatster in aanmerking moet worden genomen.

2.2.3.

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de redelijke termijn, die ter zake twee jaar bedraagt, met drie jaar en twee maanden is overschreden omdat het bezwaarschrift op 7 oktober 2003 is ontvangen en de uitspraak op het verzet op 4 december 2008 is gedaan, zodat de behandeling van het bezwaar en het beroep tezamen vijf jaar en twee maanden heeft geduurd. Na het arrest BNB 2010/156 is het verzoek bij uitspraak van de Rechtbank van 1 juni 2012 toegewezen, zodat de behandeling in die fase van het geding twee jaar en twee maanden heeft geduurd, waardoor de redelijke termijn met een jaar is overschreden, aldus het Hof. De vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan € 4500, waarvan € 4000 is toe te rekenen aan de bezwaarfase en € 500 aan de beroepsfase, aldus nog steeds het Hof. De klachten richten zich onder andere tegen deze oordelen.

3 Voorafgaande overwegingen
3.1.

Op 10 juni 2011, onder meer in zijn arrest in de zaak nr. 09/02639, ECLI:HR:NL:2011:BO05046, BNB 2011/232 (hierna: het arrest BNB 2011/232), heeft de Hoge Raad aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Sindsdien heeft de Hoge Raad een aantal arresten gewezen waarin regels zijn neergelegd met betrekking tot verschillende aspecten van het recht op een dergelijke vergoeding. De Hoge Raad vindt in de behandeling van de onderhavige zaak aanleiding een overzicht te geven van zijn oordelen met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken, voor zover het daarin niet om een bestuurlijke boete gaat. Dat hierna in de onderdelen 3.2 tot en met 3.16 te geven overzicht betreft enerzijds oordelen die de Hoge Raad reeds in eerdere arresten heeft gegeven, en anderzijds oordelen over een aantal kwesties die zich met regelmaat in de praktijk voordoen, maar waarover de Hoge Raad zich nog niet heeft uitgesproken.

a) Basisprincipe

3.2.

De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, brengt mee dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht (zie het arrest BNB 2011/232).

b) In aanmerking te nemen termijn

3.3.1.

De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur of de heffingsambtenaar (hierna ook kortweg: de inspecteur) het bezwaarschrift ontvangt (zie het arrest BNB 2011/232).

3.3.2.

De in aanmerking te nemen termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Deze termijn loopt derhalve niet door indien de rechter bij zijn uitspraak in de hoofdzaak het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73, lid 2, Awb heropent om een nadere uitspraak te doen over het recht op vergoeding van immateriële schade wegens de duur van het proces (zie HR 20 juni 2014, nr. 13/01045, ECLI:NL:HR:2014:1461, BNB 2014/200; hierna: het arrest BNB 2014/200). Hetzelfde geldt indien de rechter na zijn uitspraak in de hoofdzaak een dergelijke afzonderlijke uitspraak doet naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het sinds 1 juli 2013 geldende, hierna in 3.12 nader te bespreken, artikel 8:91 Awb. Wel heeft ook in dergelijke procedures over vergoeding van immateriële schade te gelden dat de rechter binnen een redelijke termijn uitspraak behoort te doen (in vergelijkbare zin CRvB 4 mei 2010, nrs. 09/3266 t/m 3273 BESLU, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4034, AB 2010/296).

3.3.3.

Bij de beoordeling of de in aanmerking te nemen termijn als een redelijke termijn is aan te merken, dient in het licht van de rechtspraak van het EHRM niet alleen te worden gelet op de verschillende in die periode doorlopen fasen van de procesgang afzonderlijk, maar ook op de duur van de totale procedure (vgl. HR 26 oktober 1988, nr. 25383, BNB 1989/16).

c) Uitgangspunten voor de vaststelling van de redelijke termijn

3.4.1.

Voor beantwoording van de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:A09006, BNB 2005/337 (hierna: het arrest BNB 2005/337), voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken (zie het arrest BNB 2011/232).

3.4.2.

Dit brengt mee dat voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen.In de genoemde termijn van twee jaar is tevens de duur van een eventuele verzetprocedure inbegrepen, indien de rechtbank uitspraak doet na vereenvoudigde behandeling op de voet van artikel 8:54 Awb en tegen die uitspraak verzet wordt gedaan als bedoeld in artikel 8:55 Awb. In die gevallen eindigt de voor de berechting in eerste...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1484 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 18/00470. Gerechtshof Amsterdam, 2020-10-27
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 27 oktober 2020
    ...toekennen van een vergoeding van immateriële schade (zie hierover r.o. 3.13.2 van het overzichtsarrest: Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). 4.40.3.Er is in de hogerberoepsfase weliswaar sprake van een termijnsoverschrijding van afgerond vier maanden tijd (de uits......
  • Uitspraak Nº 20/00381 tot en met 20/00383. Gerechtshof Amsterdam, 2022-04-05
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 5 april 2022
    ...de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Gelet op het feit dat de termijn in de oudste zaak (de aanslag ib/pvv over het jaar 2013) op 12 december 2016 is aangevangen en de rechtba......
  • Uitspraak Nº BKDH-21/00591. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-06-01
    • Nederland
    • Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
    • 1 juni 2022
    ...II 2008/09, 30 645, nr. 14, blz. 5 en 11. [11] Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130. [12] Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 (hierna: het [13] Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2875.” Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen 4.1. In h......
  • Uitspraak Nº 16/00536 en 16/00537. Gerechtshof Amsterdam, 2018-06-28
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 28 juni 2018
    ...redelijke termijn – voor de zaken gezamenlijk eenmaal een schadevergoeding berekenen (vgl. r.o. 3.10.2 van het arrest HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252). Vaststaat dat de bezwaarschriften tegen de utb’s op 8 april 2013 bij de inspecteur zijn ingekomen. Deze datum geldt als ......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien
1484 sentencias
  • Uitspraak Nº BKDH-21/00597 en BKDH-21/00598. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-06-01
    • Nederland
    • Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
    • 1 juni 2022
    ...II 2008/09, 30 645, nr. 14, blz. 5 en 11. [10] Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130. [11] Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 (hierna: het [12] Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2875. [13] Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.” Omschrijving geschil i......
  • Uitspraak Nº 18/00470. Gerechtshof Amsterdam, 2020-10-27
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 27 oktober 2020
    ...toekennen van een vergoeding van immateriële schade (zie hierover r.o. 3.13.2 van het overzichtsarrest: Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). 4.40.3.Er is in de hogerberoepsfase weliswaar sprake van een termijnsoverschrijding van afgerond vier maanden tijd (de uits......
  • Uitspraak Nº 20/00381 tot en met 20/00383. Gerechtshof Amsterdam, 2022-04-05
    • Nederland
    • Gerechtshof Amsterdam (Nederland)
    • 5 april 2022
    ...de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Gelet op het feit dat de termijn in de oudste zaak (de aanslag ib/pvv over het jaar 2013) op 12 december 2016 is aangevangen en de rechtba......
  • Uitspraak Nº BKDH-21/00591. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-06-01
    • Nederland
    • Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
    • 1 juni 2022
    ...II 2008/09, 30 645, nr. 14, blz. 5 en 11. [11] Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130. [12] Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 (hierna: het [13] Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2875.” Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen 4.1. In h......
  • Vraag een proefperiode aan om aanvullende resultaten te zien

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT