Uitspraak Nº 14/1593 AW. Centrale Raad van Beroep, 2016-03-17

ECLIECLI:NL:CRVB:2016:950
Docket Number14/1593 AW
Date17 Marzo 2016
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

14/1593 AW, 14/1743 AW, 14/1670 AW, 14/1742 AW

Datum uitspraak: 17 maart 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 februari 2014, 13/2443 en 14/2444 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[betrokkene 1] te [woonplaats 1] (betrokkene 1)

[betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkene 2)

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel (college)

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene 1 heeft mr. G.M. Holthaus-Buys hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene 2 heeft mr. B. Borst hoger beroep ingesteld.

Namens het college heeft mr. J.S.C. Liebrand-Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Partijen hebben verweerschriften en nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad op 4 december 2014 waar betrokkene 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Holthaus-Buys en betrokkene 2 is verschenen, bijgestaan door mr. Borst. Tevens was als getuige aanwezig [X.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Liebrand-Bos en mr. F. Plekenpol.

Het onderzoek is heropend na de zitting.

Het college heeft een vraag van de Raad beantwoord en betrokkene 1 heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 november 2015 waar dezelfde personen zijn verschenen als op de zitting van 4 december 2014.

OVERWEGINGEN
1.1.

Betrokkenen zijn vanaf de jaren tachtig werkzaam geweest voor de rechtsvoorganger van de [Stichting] ([Stichting]) en vervolgens bij [Stichting]. [Stichting] ontving subsidie van de provincie Overijssel (provincie). De subsidie aan [Stichting] is met ingang van

1 januari 2013 beëindigd. [Stichting] is op 4 december 2012 failliet verklaard. De curator van [Stichting] heeft de arbeidsovereenkomsten tussen betrokkenen en [Stichting] beëindigd.

1.2.

Bij afzonderlijke brieven van 26 november 2012 hebben betrokkenen het college te kennen gegeven dat zij de laatste twee medewerkers zijn voor wie [Stichting] een zogeheten

B3-status had. Op grond daarvan zijn zij, hoewel geen ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet (AW), ambtenaar in de zin van de voormalige Algemeen burgerlijke pensioenwet (ABP-wet) en zijn de primaire arbeidsvoorwaarden van hoofdstuk H van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP), voor de B3-medewerkers neergelegd in het [Stichting] Arbeidsreglement A, op hen van toepassing. Dit betekent volgens betrokkenen dat zij zijn ondergebracht bij de provinciale wachtgeldregeling (inmiddels uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en bovenwettelijke werkloosheidsuitkering). Betrokkenen menen dat het college zijn verantwoordelijkheid voor de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering moet nemen en hebben het college, als eigenrisicodrager voor de WW en de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, gevraagd hen een provinciale bovenwettelijke uitkering toe te kennen of hen een passende functie bij de provincie aan te bieden.

1.3.

Het college heeft betrokkenen bij brieven van 26 maart 2013 laten weten dat de B3-status betekenis heeft voor hun pensioenaanspraken tegenover het ABP, maar dat van een arbeidsrelatie - op grond van een ambtenarenstatus of civielrechtelijk - met de provincie geen sprake is. Niet het college, maar de voormalige werkgever [Stichting] is eindverantwoordelijk. Betrokkenen kunnen een WW-uitkering aanvragen bij het UWV en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering bij Loyalis. In geval van eigen risicodragerschap van [Stichting] zal het UWV en/of Loyalis eventuele toegekende uitkeringen via de faillissementsboedel kunnen verhalen op [Stichting]. Voor het aanbieden van een passende functie bij de provincie bestaat geen grondslag.

1.4.

Bij besluiten van 13 september 2013 (bestreden besluiten) heeft het college, voor zover hier van belang, de bezwaren van betrokkenen over de aanspraken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering niet-ontvankelijk verklaard, omdat in zoverre geen sprake is van besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel B3 van de vervallen ABP-wet is een privaatrechtelijke instelling met een zogeheten B3-status verplicht aangesloten bij het ABP. Dit roept echter geen arbeidsrechtelijke verhouding dan wel financiële en/of materiële verplichtingen voor de provincie in het leven jegens betrokkenen. Het college heeft de bezwaren tegen het niet aanbieden van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT