Uitspraak Nº 14/1739 WAO. Centrale Raad van Beroep, 2015-09-30

ECLIECLI:NL:CRVB:2015:3313
Docket Number14/1739 WAO
Date30 Septiembre 2015
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

14/1739 WAO, 14/1889 WAO

Datum uitspraak: 30 september 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van

21 februari 2014, 12/2272 en 13/2546 (aangevallen uitspraken)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Osmic, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Appellant heeft op verzoek van de Raad een aantal stukken ingebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.H.A. Augustin, kantoorgenoot van mr. Osmic. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellant is werkzaam geweest als monteur. Voor die werkzaamheden is hij op

22 oktober 2003 in verband met ziekte uitgevallen. Het Uwv heeft appellant vervolgens met ingang van 20 oktober 2004 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Met ingang van 20 april 2006 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).

1.2.

Op 17 november 2010 is door de politie een hennepplantage aangetroffen in de woning van appellant. Op dezelfde dag is appellant verhoord door de politie en heeft hij een verklaring afgelegd. Mede op basis van de bevindingen uit het politieonderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld waarin de rechtmatigheid van de uitkeringen van appellant is bezien. Dat onderzoek heeft geleid tot een rapport, gedateerd 6 juli 2012. In dat rapport is onder meer geconcludeerd dat appellant in de periode van 7 juli 2010 tot en met 17 november 2010 uit de bij hem aangetroffen hennepplantage een wederrechtelijk voordeel heeft ontvangen van € 15.000,- en dat appellant de werkzaamheden in de plantage en de daaruit voorvloeiende inkomsten niet aan het Uwv heeft doorgegeven.

2.1.

Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het Uwv, onder toepassing van artikel 44 van de WAO, de inkomsten van appellant gesteld op € 19,93 per uur, hetgeen meer is dan het in aanmerking te nemen inkomen van een geheel valide monteur van € 12,91 per uur, en daarom de uitkering over de periode van 7 juli 2010 tot 18 november 2010 op nihil gesteld.

2.2.

Bij een tweede besluit van 7 augustus 2012 heeft het Uwv de toeslag van appellant over de periode van 7 juli 2010 tot 18 november 2010 ingetrokken omdat het totale inkomen van appellant en zijn partner hoger was dan het minimumloon.

2.3.

Bij een derde besluit van 7 augustus 2012 heeft het Uwv een bedrag van € 5.136,02 als onverschuldigd betaald van appellant teruggevorderd.

2.4.

Op 13 maart 2013 heeft het Uwv appellant het voornemen kenbaar gemaakt een boete op te leggen in verband met het niet melden van de werkzaamheden en inkomsten uit de exploitatie van een hennepplantage gedurende de periode van 7 juli tot 18 november 2010. Appellant heeft op dat voornemen niet gereageerd. Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 520,-.

3.1.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de drie besluiten van 7 augustus 2012. Bij beslissing op bezwaar van 16 november 2012 (bestreden besluit I) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Het Uwv is uitgegaan van het vonnis van de rechtbank in de tegen appellant gevoerde strafzaak waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat appellant uit de hennepkwekerij een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 15.000,-. Dat bedrag wordt aangemerkt als inkomen uit arbeid, dat gekort dient te worden op de WAO-uitkering van appellant en te hoog is voor een toeslag in het kader van de TW.

3.2.

Appellant heeft ook bewaar gemaakt tegen het boetebesluit van 27 maart 2013. Bij beslissing op bezwaar van 15 juli 2013 (bestreden besluit II) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het teveel betaalde en terug te vorderen bedrag is vastgesteld op € 5.136,02, het benadelingsbedrag. De boete is vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, afgerond op een veelvoud van € 10,-. Het Uwv heeft appellant volledig verwijtbaar geacht voor het niet nakomen van de op hem rustende inlichtingenplicht. Het Uwv was daarom van mening dat terecht een boete van

€ 520,- is opgelegd.

4.1.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de aangevallen uitspraak onder nummer 12/2272 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de bevindingen van de politie, de door appellant aan de politie en het Uwv afgelegde verklaringen, in samenhang bezien met de uitspraak van de politierechter en een arbeidskundig rapport van het Uwv, het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellant voordeel heeft verkregen van het exploiteren van een hennepplantage in de periode van 7 juli 2010 tot en met 17 november 2010. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan het door de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT