Uitspraak Nº 14/282. College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2016-05-03

ECLIECLI:NL:CBB:2016:97
Docket Number14/282
Date03 Mayo 2016
CourtCollege van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland)

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/282

22310

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2016 op het hoger beroep van: [naam] N.V., te Apeldoorn, appellante (gemachtigde: mr. C.A. Doets),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014 kenmerk ROT 13/4314, in het geding tussen

appellante en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)

(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. F.E. de Bruijn).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 3 april 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:2413).

AFM heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, bijgestaan door mr. N. van der Veen, werkzaam bij AFM.

Grondslag van het geschil
1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij besluit van 7 december 2012 (het primaire besluit) heeft AFM appellante, houder van een vergunning als levensverzekeraar als bedoeld in artikel 2:27 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), een boete opgelegd van € 250.000 wegens overtreding van artikel 86a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Volgens AFM heeft appellante in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 niet voldaan aan de verplichting om een beleid inzake beloningen te voeren dat erop is gericht te voorkomen dat de beloning van de bij haar in dienst zijnde adviseurs leidt tot onzorgvuldige behandeling van cliënten.

1.3

Bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft AFM het primaire besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank
2.1

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.

2.2

Allereerst heeft de rechtbank naar aanleiding van het betoog van appellante dat de boeteoplegging wegens overtreding van artikel 86a van het BGfo in strijd is met het legaliteitsbeginsel overwogen dat de tekst van het BGfo, de nota van toelichting bij het Besluit beheerst beloningsbeleid Wft en de ‘Principes voor beheerst beloningsbeleid’ van De Nederlandsche Bank (DNB) en AFM (Principes) appellante in staat hebben gesteld zich een beeld te vormen omtrent de reikwijdte van artikel 86a van het BGfo en het mogelijk gemaakt haar gedrag daarop van meet af aan af te stemmen. Dat na de inwerkingtreding van genoemd artikel nadere uitleg over de beloningsregels door AFM enige tijd op zich heeft laten wachten, vormt geen grond voor een ander oordeel. Een professionele marktdeelnemer dient zich ter zake te informeren en is zelf verantwoordelijk om zich aan de wet te houden. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraken van het College van 22 februari 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BV6713) en 25 juni 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:4). Bovendien is appellante bij brief van 24 juni 2009 door AFM en DNB gewezen op de Principes en is haar verzocht haar beloningsbeleid daarmee in lijn te brengen. Appellante was blijkens haar beleidsdocument ‘Beleid variabele beloningen’ van 8 januari 2010 begin 2010 op de hoogte van de Principes, die als een logisch vertrekpunt voor de invulling, uitwerking en toepassing van artikel 86a van het BGfo gelden. Voor zover niettemin onvoldoende duidelijkheid bestond over de nieuwe beloningsregels komt dit voor haar rekening en risico.

De opmerking van AFM in haar brief van 29 april 2011 dat zij heeft gemerkt dat er bij financiële ondernemingen onduidelijkheid over de nieuwe regels bestond, houdt geen bevestiging in door AFM van de door appellante gestelde onduidelijkheid van de nieuwe regels. Dit blijkt ook uit de brief van AFM van 29 april 2011 waarin gemarkeerd wordt dat, nu de Principes reeds in mei 2009 zijn gepubliceerd, financiële ondernemingen weten dat een substantiële variabele beloning niet voldoet aan de normen wanneer die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT