Uitspraak Nº 14/4051 WW-P. Centrale Raad van Beroep, 2016-10-26

ECLIECLI:NL:CRVB:2016:4101
Docket Number14/4051 WW-P
Date26 Octubre 2016
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
14 4051 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Verzoek aan het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (Zwitserland) (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 26 oktober 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

4 juni 2014, 13/6910 (aangevallen uitspraak).

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd hebben beide partijen een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Eijkhout LLB.

De Raad heeft het onderzoek heropend. In verband met het voornemen om in deze zaken aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) een verzoek om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te doen, is aan partijen een concept-vraagstelling gezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant woonde in Nederland, heeft de Nederlandse nationaliteit en ontving sinds

2 mei 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 19 juli 2012 heeft hij het Uwv verzocht om met behoud van zijn WW-uitkering drie maanden werk te mogen zoeken in Zwitserland (export van WW-uitkering). Dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 augustus 2012 toegewezen voor de periode van 1 september 2012 tot en met

30 november 2012.

1.2.

De partner van appellant heeft de Zwitserse nationaliteit, woonde in Nederland en werkte sinds 2006 bij een Nederlandse werkgever in Nederland. Met ingang van 1 september 2012 is zij gaan werken bij het kantoor van haar werkgever in Zwitserland. Appellant is samen met zijn partner per die datum verhuisd naar Zwitserland.

1.3.

Bij e-mail van 19 november 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om de export van zijn WW-uitkering met drie maanden te verlengen. Hierbij heeft appellant een beroep gedaan op Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van

29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (Vo 883/2004).

1.4.

Bij besluit van 21 november 2012 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2013 ongegrond verklaard, met als reden dat Vo 883/2004 weliswaar de mogelijkheid biedt om de export van een WW-uitkering met drie maanden te verlengen, maar dat het Uwv van deze mogelijkheid geen gebruik maakt.

1.5.

Bij uitspraak van 2 oktober 2013 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen deze beslissing op bezwaar gegrond verklaard, omdat het Uwv ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van de in Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid tot verlenging van de exportuitkering.

1.6.

Bij beslissing op bezwaar van 15 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 november 2012 wederom ongegrond verklaard. Als uitgangspunt hanteert het Uwv dat de export van de WW-uitkering na drie maanden niet wordt verlengd. Hierbij is in aanmerking genomen dat de kans om werk te vinden in Nederland (veel) groter is dan elders. De actieve opstelling van appellant om werk te vinden in Zwitserland en de overige aangevoerde omstandigheden zijn niet van dien aard dat het Uwv zich in redelijkheid niet kon houden aan het algemene beleidsuitgangspunt dat geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de exporttermijn te verlengen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank staat het het Uwv vrij, gegeven het discretionaire karakter van de bevoegdheid genoemd in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 883/2004, om bij de invulling van deze bevoegdheid tot verlenging van de exportuitkering met drie maanden aan te sluiten bij de nationale regels. Daarbij wordt aangesloten bij nationaalrechtelijke WW-regels, in het bijzonder bij artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW, op grond waarvan kort gezegd het woonplaatsvereiste geldt (zie voor de tekst van dit artikel hierna). Doel van de nationale werkloosheidsregelingen is zo snel mogelijk werk te krijgen in het land dat de uitkering verstrekt. Appellant heeft dus geen vanzelfsprekend recht op verlenging van zijn exportuitkering. Wel diende het Uwv alle relevante belangen bij het besluit af te wegen. Hieraan heeft het Uwv voldaan, nu in het bestreden besluit niet meer is volstaan met de (enkele) mededeling dat de exportuitkering nooit wordt verlengd. Het Uwv stelt de exportuitkering niet te verlengen, tenzij bijvoorbeeld aan het einde van de drie eerste maanden een betrokkene in een traject zit met een concreet zicht op werk waarvoor een langer verblijf in de betreffende lidstaat noodzakelijk is of als een situatie als bedoeld in artikel 19, negende lid, van de WW zou nopen tot verlenging van de exportuitkering.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat vele Europeanen recht hebben op verlenging van hun exportuitkering en dat volgens hem iedere EU-burger daar recht op heeft. Dat hij als Nederlander geen gebruik zou kunnen maken van deze mogelijkheid vindt appellant oneerlijk en discriminerend. Het Uwv heeft de weigering om zijn exportuitkering te verlengen onvoldoende gemotiveerd. Op het moment dat appellant drie maanden in Zwitserland was, had hij verschillende sollicitaties lopen en had hij ook concreet uitzicht op een baan. Hij werd in die eerste drie maanden ook intensief begeleid door het Regionales Arbeitsvermittlungszentrum (RAV). In Zwitserland was zijn kans om werk te vinden op dat moment (veel) groter dan in Nederland. De werkloosheid in Nederland was hoger dan in Zwitserland. De economische situatie in Zwitserland was goed en er was vraag naar mensen met zijn arbeidsprofiel. Daarbij spreekt hij goed Duits zodat de taal geen probleem was. Appellant heeft per 1 juli 2013 ook een baan gevonden. Vanwege het beëindigen van zijn exportuitkering, had hij vanaf december 2012 geen begeleiding meer van de RAV. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat het niet verlengen van zijn exportuitkering nadelige financiële gevolgen voor hem had, omdat hij geen inkomsten had en het leven in Zwitserland duur is.

3.2.

Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.

3.2.1.

Volgens het Uwv is het aan de lidstaat zelf om invulling te geven aan de in artikel 64, eerste lid, onder c, van Vo 883/2004 gegeven bevoegdheid om de export van de

WW-uitkering te verlengen. Voor Nederland heeft de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid door middel van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT