Uitspraak Nº 15/00080. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2016-10-07

ECLIECLI:NL:GHSHE:2016:4448
Date07 Octubre 2016
Docket Number15/00080
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 15/00080 tot en met 15/00085

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van [belanghebbende] ,

domicilie kiezende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2014, nummers AWB 12/7194 tot en met 12/7199, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

Aan [belanghebbende] (hierna: erflaatster) zijn met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. Bij de navorderingsaanslagen is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen en heffingsrentes:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Heffings-

rente

IB/PVV

1999

H.97

15/00083

f

12.015

1.514

VB

1999

K.98

15/00081

f

4.998

627

IB/PVV

2000

H.06

15/00080

f

11.186

1.003

VB

2000

K.08

15/00082

f

5.491

492

1.2.

Aan erflaatster is met dagtekening 23 september 2005 de aanslag in de IB/PVV over het jaar 2003 opgelegd onder nummer [aanslagnummer] H.36. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het hiermee corresponderende hoger beroep is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk 15/00084.

1.3.

Aan erflaatster is met dagtekening 14 december 2006 de aanslag in de IB/PVV betreffende het jaar 2001 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende aanslag en heffingsrente:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Heffings-

rente

IB/PVV

2001

H.17

15/00085

4.902

892

1.4.

Belanghebbenden hebben bij brief van 2 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1999 en 2000. Belanghebbenden hebben bij brief van 6 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1999.

1.5.

De Inspecteur heeft deze aanslagen, de in 1.1 aangehaalde belastingaanslagen en beschikkingen, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 15 december 2004 gehandhaafd.

1.6.

Belanghebbenden hebben bij brief van 3 oktober 2005 bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2003 en bij brief van 20 december 2006 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2001.

1.7.

Belanghebbenden zijn van de in 1.5 vermelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij Hof ’s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het beroep bij uitspraak van 10 december 2010 met nummer 04/02805 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van belanghebbenden met inachtneming van de uitspraak.

1.8.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 14 oktober 2011 met nummer 11/00339 (ECLI:NL:HR:2011:BT7549), met toepassing van artikel 81 van de Wet RO, ongegrond verklaard.

1.9.

Nadat belanghebbenden op 5 juli 2011 en 31 januari 2012 zijn gehoord heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken met dagtekening 30 november 2012 de in 1.1 tot en met 1.3 aangehaalde belastingaanslagen en beschikkingen verminderd. Voorts heeft de Inspecteur een kostenvergoeding toegekend van € 817,50.

1.10.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 42.

1.11.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de beslissing om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en de beslissing op het verzoek om een immateriële schadevergoeding, de besluiten betreffende de kostenveroordeling en de beslissing op het verzoek om een immateriële schadevergoeding vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de (proces)kosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.824,37 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbenden hebben geleden tot een bedrag van € 2.295, de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbenden hebben geleden tot een bedrag van € 1.955. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

1.12.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het beroep met kenmerk 15/00080 heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.13.

Belanghebbenden hebben schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.14.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , verbonden aan [Q] , als gemachtigde van belanghebbenden, alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] . Het onderhavige hoger beroep is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep met kenmerk 15/00086 tot en met 15/00102.

1.15.

Gemachtigde van belanghebbenden heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.

1.16.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.17.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Erflaatster, geboren op [geboortedatum 1] , is op [datum 1] overleden. Erflaatster is gehuwd geweest met de heer [E] (hierna: de echtgenoot), geboren op [geboortedatum 2] en overleden op [datum 2] .

2.2.

Erflaatster was voor onderhavige jaren beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft daarvoor aangifte gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.

2.4.

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.5.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(…)

[nummer 1] TER LDO [echtpaar] 259.040,21

(…)

[nummer 2] VUE [echtpaar] -3.44”

2.6.

Door de heer [F] , medewerker van de FIOD-ECD, is op 23 september 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts de combinatie [echtpaar] , als rekeninghouder(s) van de KBL-rekening [nummer 3] in aanmerking.

2.7.

Op 17 april 2002 heeft ten kantore van de toenmalige gemachtigde, [G] , een gesprek plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en erflaatster, bijgestaan door voormelde gemachtigde. Tijdens dit gesprek heeft erflaatster ontkend dat zij één of meerdere bankrekeningen in het buitenland heeft of heeft aangehouden en voorts gesteld dat zij niet gelooft dat haar overleden echtgenoot een bankrekening in het buitenland zou hebben geopend zou hebben zonder dat zij dat wist. Van het gesprek is een gespreksverslag opgemaakt. Tijdens dit gesprek heeft erflaatster toegezegd dat zij navraag zal doen bij de KBL in Luxemburg. Op 23 mei 2002 heeft de dochter van erflaatster, mevrouw [H] , telefonisch contact gezocht met de Inspecteur. Zij heeft telefonisch verklaard dat zij samen met haar moeder naar de bank in Luxemburg is geweest en dat zij daar geïnformeerd heeft naar een eventueel door haar vader aangehouden bankrekening bij de KBL. Volgens de dochter waren er geen gegevens te vinden en wilde de bank niet verklaren dat er geen rekening op naam van haar vader en/of moeder is geweest.

2.8.

De Inspecteur heeft erflaatster bij brief van 19 juli 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij de vragenbrief is een formulier “verklaring buitenlandse bankrekening” (hierna: de verklaring) gevoegd. Voorts heeft de Inspecteur in deze brief gewezen op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

2.9.

Op 30 juli 2002 heeft erflaatster de verklaring geretourneerd aan de Inspecteur. De ingevulde verklaring komt er, kort gezegd, op neer dat erflaatster ontkent rekeninghouder te zijn of te zijn geweest van in het buitenland aangehouden bankrekeningen.

2.10.

Bij brief van 20 september 2002 heeft de Inspecteur nogmaals een verklaring toegezonden aan erflaatster. Met dagtekening 22 september 2002 heeft erflaatster de verklaring geretourneerd en daarop...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT