Uitspraak Nº 15/04204. Hoge Raad, 2017-02-03

ECLIECLI:NL:HR:2017:139
Docket Number15/04204
Date03 Febrero 2017

3 februari 2017

Eerste Kamer

15/04204

LZ/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,

EISERES tot cassatie,

advocaten: mr. J.P. Heering en mr. J.W. de Jong

t e g e n

1. [verweerster 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [verweerster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

VERWEERSTERS in cassatie,

advocaat: mr. P.S. Kamminga.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] respectievelijk [verweerster 1] en [verweerster 2] .

1 Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het arrest in de zaak 13/00920, ECLI:NL:HR:2014:625, NJ 2014/171, van de Hoge Raad van 14 maart 2014;

b. het arrest in de zaak 200.153.131/01 van het gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerster 1] en [verweerster 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep, aangenomen dat ook de klachten in onderdeel 1 uiteindelijk geen doel treffen wegens het ontbreken van belang bij cassatie. Komen de klachten in onderdeel 1 wel in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling dan wordt geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest.

De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 28 oktober 2016 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel
3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [eiseres] is op 28 mei 1999 in het huwelijk getreden met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) na voordien met hem sinds 1992 een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd. [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1946, was al eerder gehuwd geweest. Uit dat op 10 december 1993 geëindigde huwelijk is een dochter – [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) – geboren.

(ii) Aanvankelijk was [betrokkene 1] bestuurder en enig aandeelhouder van [verweerster 1] , die op haar beurt de aandelen hield in de dochtervennootschap [A] B.V. (hierna: [A] ). Op 24 juni 1999 heeft [betrokkene 1] de aandelen in [verweerster 1] overgedragen aan Stichting [B] . Hij bedong daarbij het optierecht dat de aandelen weer aan hem zouden worden teruggeleverd na een daartoe strekkend verzoek. Tot 1 januari of 1 februari 1999 had [betrokkene 1] een dienstverband bij [A] en daarna nog voor de periode 1 januari 2001 - 27 augustus 2001.

(iii) Bij pensioenbrief van 1 januari 1994 heeft [A] toezeggingen inzake ouderdomspensioen aan [betrokkene 1] gedaan. Die toezeggingen betroffen een levenslang ouderdomspensioen en een tijdelijk extra-ouderdomspensioen. De ingangsdatum van beide pensioenen zou zijn de eerste dag van de maand waarin [betrokkene 1] de leeftijd van zestig jaar zou bereiken. Het tijdelijk extra-ouderdomspensioen zou eindigen op de laatste dag van de maand waarin [betrokkene 1] vijfenzestig jaar zou worden. Ter zake van de dekking van de pensioenaanspraken is bepaald dat daarvoor wordt gezorgd deels in eigen beheer door vorming van een pensioenreserve binnen de vennootschap en deels door het afsluiten van een kapitaalverzekering met Nationale-Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. In artikel 8.1 van de pensioenbrief is het voorbehoud opgenomen:

“Nu voor alsdan zijn de voorgaande regelingen met betrekking tot de hoogte van de pensioenen en met betrekking tot de daarmee verband houdende nadere voorwaarden vervallen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in geval de belastingadministratie, respectievelijk na ingesteld beroep de hoogstgeroepen rechter in belastingzaken de regelingen niet aanmerkt als een pensioenregeling in de zin van de wettelijke bepalingen alsmede in de zin van de hoe dan ook genaamde en tevens rechtskracht hebbende voor de uitvoering van die bepalingen openbaar gemaakte uitvoeringsregelingen vanwege het Ministerie van Financiën.”

(iv) Krachtens een overeenkomst van 1 januari 1996 tussen [A] en [verweerster 1] zijn met ingang van die datum de rechten en plichten uit de pensioentoezeggingen van 1 januari 1994 van [A] overgegaan op [verweerster 1] . [betrokkene 1] heeft zich hiermee akkoord verklaard onder het voorbehoud:

“mits dit plaats vindt zonder enige fiscale consequenties voor partijen.”

(v) Bij brief van 10 januari 1998 heeft [betrokkene 1] aan [A] meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 1998 afziet van verdere pensioenopbouw ten gunste van hemzelf.

(vi) Op 7 april 1999 is tijdens een aandeelhoudersvergadering van [A] het besluit genomen om de pensioenaanspraken van [betrokkene 1] uit te breiden met een aanspraak ter zake van weduwenpensioen. Bij brief van 9 april 1999 is dit besluit door [A] aan [betrokkene 1] bevestigd. In de brief staat vermeld:

“Hierbij bevestigen wij, dat (…) is besloten de aan U toegekende wijziging in de pensioen-aanspraken als volgt vast te leggen:

Weduwenpensioen

De pensioenregeling zal tevens de volgende aanspraken omvatten:

- een weduwenpensioen voor de vrouw met wie U gehuwd bent op het moment van overlijden, ingaande terstond na Uw overlijden, ongeacht wanneer dit plaats vindt, en alsdan levenslang aan haar uit te keren;

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT