Uitspraak Nº 15/1858 WWB. Centrale Raad van Beroep, 2015-09-08

ECLIECLI:NL:CRVB:2015:3249
Docket Number15/1858 WWB
Date08 Septiembre 2015
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

15/1858 WWB, 15/1859 WWB

Datum uitspraak: 8 september 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

12 februari 2015, 14/3186, 14/5338 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Moghni en E.M. Loukili als tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving sinds 21 december 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In aanvulling daarop ontving appellant bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), laatstelijk van de Svb in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

Naar aanleiding van een signaal van de attaché voor sociale zaken in Marokko (attaché), is de Svb een algemeen onderzoek gestart naar eventueel vermogen van personen die een AIO-aanvulling en kinderbijslag ontvangen voor een kind/kinderen woonachtig in het buitenland. In dat kader heeft een bestandsvergelijking plaatsgevonden tussen

AOW-gerechtigden met een AIO-aanvulling die in aanmerking komen voor kinderbijslag ten behoeve van in het buitenland wonende kinderen. Uit deze vergelijking is ook appellant naar voren gekomen. Vervolgens heeft in opdracht van de Svb het Bureau voor Sociale zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (Bureau voor Sociale Zaken) een vermogensonderzoek in Marokko uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek, neergelegd in een rapportage van

7 augustus 2013, is dat appellant eigenaar is van twee woningen op de adressen [woning 1], Guercif (woning 1) en [woning 2], Guercif

(woning 2). Volgens taxatierapporten van 9 juli 2013 is de waarde van woning 1, grond en bebouwing, € 39.600,- en van woning 2 € 57.420,-.

1.3.

Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft de Svb bij besluiten van 18 september 2013 (besluiten 1), voor zover hier van belang, de AIO-aanvulling per 21 december 2009 ingetrokken en de over de periode van december 2009 tot en met augustus 2013 ten onrechte betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 18.313,62 van appellant teruggevorderd.

1.4.

Bij besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit 1) heeft de Svb, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen de besluiten 1 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant vanaf 9 juli 2013 de beschikking heeft over een vermogen boven het voor hem geldende vrij te laten vermogen en dat over de periode van 21 december 2009 tot 9 juli 2013 het recht op een AIO-aanvulling niet is vast te stellen. De Svb heeft bij zijn besluitvorming tevens de nadere onderzoeksgegevens van 10 februari 2014 van de attaché betrokken.

1.5.

Bij besluit van 25 februari 2014 (besluit 2) heeft de Svb de aanvraag van appellant van

18 december 2013 voor een AIO-aanvulling afgewezen op de grond dat appellant vermoedelijk over vermogen beschikt boven het voor hem geldende vrij te laten vermogen.

1.6.

Bij besluit van 1 juli 2014 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Ook bij deze besluitvorming heeft de Svb de onder 1.4 genoemde nadere onderzoeksgegevens betrokken.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank samengevat en voor zover hier van belang overwogen dat het door de Svb uitgevoerde onderzoek geen strijd oplevert met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van appellant dat de onderzoeksresultaten niet aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd hadden mogen worden. De rechtbank heeft voorts overwogen, voor zover hier van belang, dat gelet op de getaxeerde waarde van woning 2 deze...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT