Uitspraak Nº 15.216854.18. Rechtbank Noord-Holland, 2019-05-09

ECLIECLI:NL:RBNHO:2019:3994
Docket Number15.216854.18
Date09 Mayo 2019
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf

Locatie Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15.216854.18 (P)

Uitspraakdatum: 9 mei 2019

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 april 2019 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

( [adres] ,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:

Feit 1:

hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan vijf, althans een hoeveelheid, personen- en/of bestelauto's, althans motorrijtuigen, en/of de voordeur(en) en/of voorgevel(s) van de woning(en) (gelegen aan [adres] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen en/of voornoemde woning(en) en/of (een) belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) zich in die woning(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

Feit 2:

hij op of omstreeks 31 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende motorrijtuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

Feit 3:

primair

hij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer

in/uit een woning (gelegen aan [adres] ) een tablet (merk Apple, type Ipad Air 2) en/of een computer/laptop (merk Apple, type Macbook Air 13) en/of een of meer sleutel(s) van voornoemde woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de sleutel(s) van voornoemde woning;

subsidiair

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 oktober 2018 tot en met 1 november 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland een of meer goed(eren), te weten een tablet (merk Apple, type Ipad Air 2) en/of een computer/laptop (merk Apple, type Macbook Air 13) en/of een of meer sleutel(s) van een woning (gelegen aan [adres] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs
3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten.

Wat betreft de feiten 1 en 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het medeplegen van die feiten door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 partieel dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 bovendien betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onderdelen ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.

Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw algehele vrijspraak bepleit.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1

Bewijsmiddelverweer

De raadsvrouw heeft betoogd dat de in het overzichtsproces-verbaal (op pagina 6) weergegeven samenvatting van de getuigenverklaring van verdachte (in het onderzoek ‘Kopanista’) tijdens het verhoor op 27 november 2018 dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat deze verklaring op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen. Nu de rechtbank deze samenvatting niet zal bezigen voor het bewijs, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van dit verweer.

3.3.2

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.3

Partiële vrijspraak en bewijsoverweging feit 1

Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte in de nachtelijke uren van 28 oktober 2018 aan het [adres] te Hoofddorp personenauto’s in brand heeft gestoken. De vraag die voorligt, is of hij dit feit tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dan kan bij de vorming van een oordeel hierover rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte en het belang van die rol (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).

De rechtbank acht bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] een bepaalde rol bij dit feit heeft gehad, naar hij zelf ook heeft verklaard. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en ook overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat [medeverdachte] bij deze (eerste) brandstichting een zodanig significante, wezenlijke bijdrage aan de brandstichting heeft geleverd dat hij zich aldus als medepleger aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op de camerabeelden is te zien dat de brandstichting feitelijk door één persoon, te weten verdachte, is uitgevoerd. De rechtbank zal [medeverdachte] in zijn eigen zaak veroordelen wegens medeplichtigheid aan deze brandstichting. Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onderdeel ‘medeplegen’.

De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat als gevolg van de brandstichting – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt.

De brand is in de nachtelijke uren gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus en/of terpentine waardoor vijf personen- en bestelauto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] volgt dat toen hij ter plaatse kwam, hij zag dat uit meerdere auto’s metershoge vlammen kwamen. Hij zag dat de brand hevig woedde en dat door de hitte ook de voorzijde van de woningen aan het [adres] aanstraalden. Tussen de brandende auto’s en deze woningen lag een trottoir van naar schatting 1,5 meter. Gelet op de hevige brand en de hevige rookontwikkeling, werd besloten tot het ontruimen van een aantal woningen. Daarbij is geconstateerd dat in een of meerdere van de ontruimde woningen rook aanwezig was.

Uit het sporenonderzoek blijkt dat ten gevolge van hitte inwerking de twee voordeuren van nummers [nummer] en [nummer] waren aangetast. De verf van de deuren was gebarsten en grotendeels afgebladderd. Ook was een barst in een raam aanwezig en was de regenpijp, gesitueerd tussen de twee voordeuren, deels gesmolten. Voorts is in het proces-verbaal van sporenonderzoek de conclusie getrokken dat wanneer de brand niet of later geblust was, de mogelijkheid aanwezig was dat de hitte inwerking op de voordeuren en het raam over zou slaan op directe vuurbelasting. Hierbij was het mogelijk dat de directe vuurbelasting over zou slaan op de gordijnen achter de ruit, waarop het uiteindelijk over zou kunnen slaan op één of meerdere woningen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie, van verbalisanten werkzaam bij de Forensische Opsporing, te twijfelen. De rechtbank neemt deze conclusie over.

Tot slot wijst de rechtbank nog op het feit dat uit eerdergenoemd proces-verbaal van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT