Uitspraak Nº 15/4463 NIOAZ. Centrale Raad van Beroep, 2016-06-07

ECLIECLI:NL:CRVB:2016:2319
Date07 Junio 2016
Docket Number15/4463 NIOAZ
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

15/4463 NIOAZ

Datum uitspraak: 7 juni 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

19 mei 2015, 15/218 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Almelo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. D.F. Briedé, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Briedé, die tevens voor appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.H. Wichard.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvangen sinds 1 januari 2009 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), naar de norm voor een gewezen zelfstandige en zijn echtgenoot.

1.2.

Naar aanleiding van een signaal dat appellanten vóór hun vertrek niet hebben gemeld dat zij naar het buitenland zijn gereisd, heeft het college een onderzoek verricht. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat appellant op 8 juli 2014 naar Armenië is vertrokken voor familiebezoek. Hij is kort na aankomst in Armenië ziek geworden. Op 10 juli 2014 is appellante haar echtgenoot nagereisd om hem bij te staan en te verzorgen. Appellanten zijn gezamenlijk op 2 september 2014 weer in Nederland teruggekeerd.

1.3.

Bij besluit van 10 september 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college appellant over de periode van 6 augustus 2014 tot en met 2 september 2014 en appellante over de periode van 8 augustus 2014 tot en met

2 september 2014 uitgesloten van het recht op een Ioaz-uitkering. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant en appellante ieder voor zich langer dan vier weken buiten Nederland verblijf hebben gehouden. Het college heeft daarbij voor de interpretatie van het begrip “anders dan tijdelijk verblijf” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van de Ioaz aansluiting gezocht bij het in de verzamelbrief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van januari 2004 (verzamelbrief) vervatte verzoek om bij de uitvoering van die bepaling aan te sluiten bij de periode van vier weken zoals genoemd in artikel 13 van de Wet werk en bijstand (WWB). Van dringende redenen die nopen tot een andere beslissing is volgens het college geen sprake.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het in artikel 6 van de Ioaz net als in artikel 13 van de WWB om een nadere uitwerking van het territorialiteitsbeginsel gaat, het in de rede ligt om voor de uitleg van het in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de Ioaz voorkomende begrip tijdelijk verblijf buiten Nederland aansluiting te zoeken bij de regeling in de WWB. Voor dit oordeel vond de rechtbank tevens steun in de uitspraak van de Raad van 24 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV0675. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat in de gezondheidssituatie van appellant geen zeer dringende reden is gelegen op grond waarvan appellanten desondanks recht hadden op een Ioaz-uitkering.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat het territorialiteitsbeginsel niet aan de uitsluiting van het recht op Ioaz-uitkering ten grondslag kan worden gelegd. Dit beginsel ziet op kosten die buiten Nederland zijn opgekomen dan wel op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. Het college noch de rechtbank heeft gemotiveerd waarom bij een verblijf in het buitenland langer dan vier weken het territorialiteitsbeginsel aan voortzetting van de Ioaz-uitkering in de weg staat. Voorts stellen appellanten dat, nu de wetgever het begrip ‘tijdelijk verblijf’ in artikel 6 van de Ioaz niet heeft ingevuld en geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 64, eerste lid, van de Ioaz om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT