Uitspraak Nº 16/043084-20, 16/250596-19 (gev. ttz), 16/263340-19 (gev. ttz) en 16/026355-19 (tul) (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-07-17

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:2783
Date17 Julio 2020
Docket Number16/043084-20, 16/250596-19 (gev. ttz), 16/263340-19 (gev. ttz) en 16/026355-19 (tul) (P)
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummers: 16/043084-20, 16/250596-19 (gev. ttz), 16/263340-19 (gev. ttz) en 16/026355-19 (tul) (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 17 juli 2020

in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [2000 ] in [geboorteplaats] ,

gedetineerd in JJI De Hunnerberg in Nijmegen.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op 9 juni 2020 en 3 juli 2020. De zaken met parketnummers 16/250596-19, 16/263340-19 en 16/026355-19 (tul) hebben ook op 27 februari 2020 op zitting gestaan. Verdachte was bij de behandeling van de zaak op 3 juli 2020 aanwezig, waardoor sprake is van een vonnis op tegenspraak.


De zaak is op 3 juli 2020 inhoudelijk behandeld. Op deze zitting waren aanwezig:

- verdachte zelf;

- de advocaat van verdachte: mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn;

- de officier van justitie: mr. D.M.A. van der Zwan;

- de jeugdreclasseerder van verdachte: [A] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS).

2 TENLASTELEGGING

Aan verdachte zijn drie dagvaardingen uitgereikt, waarop de feiten staan beschreven waarvan het Openbaar Ministerie verdachte verdenkt. De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen. Samengevat weergegeven verdenkt het Openbaar Ministerie verdachte ervan dat hij:

parketnummer 16/043084-20

1: zich in de periode van 10 oktober 2019 tot en met 23 oktober 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) ten aanzien van [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;

2: zich in de periode van 16 juli 2019 tot en met 19 juli 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) ten aanzien van [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;

3: zich in de periode van 16 juli 2019 tot en met 19 juli 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) ten aanzien van de minderjarigen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel;

4: in de periode van 1 juli 2019 tot en met 19 december 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) [slachtoffer 2] heeft afgedreigd;

5: in de periode van 1 juli 2019 tot en met 19 december 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) [slachtoffer 1] heeft afgedreigd;

6: in de periode van 1 juli 2019 tot en met 19 december 2019 in Utrecht samen met (een) ander(en) vals geld heeft uitgegeven, terwijl hij dit geld zelf heeft vervalst of ten tijde van het ontvangen van dit geld wist dat het vals was;

parketnummer 16/250596-19

1 primair: op 15 oktober 2019 in Vleuten vals geld heeft uitgegeven, terwijl hij dit geld zelf heeft vervalst of ten tijde van het ontvangen van dit geld wist dat het vals was; 1 subsidiair: op 15 oktober 2019 in Vleuten vals geld heeft uitgegeven; 2: op 15 oktober 2019 in Vleuten drukwerken die op bankbiljetten lijken in voorraad heeft gehad;

parketnummer 16/263340-19

1: op 7 augustus 2019 in Utrecht een ruit heeft vernield.

3 VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

parketnummer 16/043084-20

Volgens de officier van justitie kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] onder dreiging van het doorsturen van een naaktfoto heeft gedwongen geld uit de kassa af te geven voor zogenaamd geretourneerde goederen. Zij heeft daarom gevraagd verdachte van de feiten 1 en 5 vrij te spreken. Volgens de officier van justitie kan ook niet worden bewezen dat ten aanzien van de vier minderjarige jongens sprake is van uitbuiting, aangezien de jongens niet zodanig in hun vrijheid werden beperkt dat zij geen andere keus hadden. Zij heeft daarom gevraagd verdachte ook van feit 3 vrij te spreken. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij de feiten 2, 4 en 6 op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wel wettig en overtuigend te bewijzen acht.

parketnummer 16/250596-19

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

parketnummer 16/263340-19

Volgens de officier van justitie kan ook dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

parketnummer 16/043084-20

De advocaat heeft met verwijzing naar het requisitoir van de officier van justitie vrijspraak gevraagd van de feiten 1, 3 en 5. Hij heeft daarnaast ook vrijspraak gevraagd van de feiten 2 en 4, aangezien hij de verklaring van aangeefster onvoldoende overtuigend vindt. De advocaat heeft aangegeven dat feit 6 wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.

parketnummer 16/250596-19

De advocaat heeft verzocht verdachte van feit 1 primair en subsidiair vrij te spreken, aangezien volgens hem niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte aanwezig was bij de overdracht van de telefoon. De advocaat heeft zich niet uitgelaten over feit 2.

parketnummer 16/263340-19

Volgens de advocaat kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

parketnummer 16/043084-20 1

Vrijspraak feiten 1 en 5

De rechtbank is met de officier van justitie en de advocaat van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet buiten twijfel kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefster [slachtoffer 1] zou hebben uitgebuit en afgedreigd. Dit wil niet zeggen dat verdachte dit niet kan hebben gedaan, maar wel dat voor een bewezenverklaring van de feiten 1 en 5 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 3

De rechtbank is eveneens met de officier van justitie en de advocaat van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake was van mensenhandel van de vier minderjarige jongens. De rechtbank licht dat als volgt toe.

De rechtbank stelt vast dat verdachte vier minderjarige jongens heeft ingezet om strafbare feiten te plegen, te weten het uitgeven van vals geld - met als doel om er in elk geval zelf financieel beter van te worden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte de minderjarigen daarbij heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de tenlastelegging bestaat deze uitbuiting er kort gezegd uit dat de minderjarigen voor verdachte vals geld hebben uitgegeven bij de Albert Heijn en dat verdachte daar financieel beter van is geworden.

Vaste rechtspraak is dat de vraag of, en zo ja, wanneer sprake is van 'uitbuiting' in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht niet in algemene termen is te beantwoorden. De beantwoording van die vraag is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de activiteiten, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Ook is vaste rechtspraak dat wanneer het om minderjarige slachtoffers gaat, de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.

Hoewel de drempel voor uitbuiting van strafbare activiteiten met inzet van minderjarigen lager ligt dan bij volwassenen, moet deze inzet wel gepaard gaan met een zekere mate van onvrijheid voor de minderjarige. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval geen sprake van geweest. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat de minderjarigen door verdachte in hun vrijheid werden beperkt, noch dat zij in een kwetsbare positie verkeerden of in een afhankelijke relatie stonden ten opzichte van verdachte. De rechtbank merkt in dat verband ook op dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten 19 jaar oud was en de minderjarigen de leeftijd hadden van 14 of 15 jaar. Hoewel dat op zichzelf genomen niet doorslaggevend hoeft te zijn, acht de rechtbank in dit geval ook van belang dat het leeftijdsverschil tussen verdachte en de vier minderjarigen relatief gering is en dat de minderjarigen een leeftijd hadden waarop zij in meer of mindere mate in staat waren zelf hun wil te bepalen.

Om de hiervoor genoemde redenen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 4

Aangeefster [slachtoffer 2] heeft - toen zij als verdachte werd gehoord - verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij naaktfoto's van haar zou hebben. Aangeefster liet tijdens dat verhoor daarop meteen weten dat dat helemaal niet mogelijk was, naar de rechtbank begrijpt omdat er helemaal geen naaktfoto’s van aangeefster zijn. In haar aangifte en verdere verklaringen heeft [slachtoffer 2] het niet gehad over de eventuele dreiging van verdachte om naaktfoto’s van haar te verspreiden. Wel heeft aangeefster in haar aangifte en haar verdere verhoren verklaard dat verdachte haar heeft gedwongen om geld van de Albert Heijn af te geven (als wisselgeld na het aannemen van valse biljetten van 50 euro)...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT