Uitspraak Nº 16.052320-20 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-30

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5666
Docket Number16.052320-20 (P)
Date30 Diciembre 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16.052320-20 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1965] te [geboorteplaats] (Syrië),

wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verdachte.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september 2020 en 16 december 2020.

De rechtbank heeft bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 16 december 2020 kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen mr. I. Raterman, advocaat te Amsterdam, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1
in de periode 23 september 2008 tot en met 24 oktober 2019 in Hilversum uitkeringsfraude heeft gepleegd, in die zin dat zij ter bevoordeling van zichzelf of een ander opzettelijk heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken waarvan zij wist dat deze van belang waren voor het vaststellen van het recht op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet dan wel de hoogte of duur van die uitkering;

2

in de periode 23 september 2008 tot en met 24 oktober 2019 in Hilversum opzettelijk voordeel heeft genoten van hetgeen ten behoeve van een gezamenlijke huishouding van [medeverdachte] en verdachte is aangeschaft met geld uit een uitkering die [medeverdachte] krachtens de Wet werk en bijstand en/of Participatiewet ontving, terwijl die uitkering door uitkeringsfraude was verkregen.
3 VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Daartoe is gesteld dat uit de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude volgt dat zaken met een benadelingsbedrag van minder dan 50.000 euro in beginsel bestuursrechtelijk worden afgedaan. Uitgangspunt is het una via-beginsel, inhoudende dat een keuze dient te worden gemaakt tussen het strafrecht en het bestuursrecht. In deze zaak is de Gemeente Hilversum een bestuursrechtelijke terugvorderingsprocedure gestart en ligt het bedrag dat wordt teruggevorderd beduidend lager dan 50.000 euro. Bovendien waren in deze zaak geen strafrechtelijke dwangmiddelen nodig ter verkrijging van het bewijs en is niet gebleken dat de overige in de Aanwijzing vermelde uitzonderingssituaties aan de orde zijn.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat het verweer dient te worden verworpen. De in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gestelde grens ziet op het benadelingsbedrag en niet op het bedrag dat wordt teruggevorderd. Het benadelingsbedrag bedraagt blijkens een brief van de Gemeente Hilversum 62.264,84 euro.

3.3

Het oordeel van de rechtbank

De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude betreft het opsporings- en vervolgingsbeleid met betrekking tot fraude met uitkeringen, verstrekt krachtens de sociale zekerheidswetgeving. Een strafrechtelijke interventie vindt in beginsel (pas) plaats indien sprake is van een benadelingsbedrag van 50.000 euro of meer, maar hierop zijn in de Aanwijzing diverse uitzonderingen gemaakt.

De rechtbank overweegt dat de in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude bedoelde grens van 50.000 euro ziet op het benadelingsbedrag en niet op het terug te vorderen bedrag. In de onderhavige zaak heeft de Gemeente Hilversum het benadelingsbedrag berekend op 62.264,84 euro, hetgeen ruim boven voornoemde grens van 50.000 euro ligt. De door de gemeente toegepaste matiging op het benadelingsbedrag is daarbij niet relevant. Nu ook overigens niet is gesteld of gebleken van een uitzondering als in de Aanwijzing bedoeld, zal het verweer worden verworpen.

De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ook voor het overige ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.

Overige voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen 1

Bij beslissing van burgemeester en wethouders van Hilversum van 16 juli 2008 is de aan verdachte, wonende aan de [adres] te [woonplaats] , toegekende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand gewijzigd om reden dat haar persoonlijke situatie is veranderd, in die zin dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ) per 8 juli 2008 zelfstandige woonruimte heeft. Vanaf 8 juli 2008 is de bijstandsnorm van verdachte gewijzigd in de norm alleenstaande ouder.2 Vast staat dat verdachte sedertdien op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van een gezamenlijke huishouding met [medeverdachte] op het adres [adres] te [woonplaats] .3

Met betrekking tot de door verdachte ontvangen uitkering betreft de benadelingsperiode de periode van 11 juli 2008 tot en met 24 oktober 2019.4 Het benadelingsbedrag bedraagt 62.264 , 84 euro.5

Aan [medeverdachte] is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum vanaf 8 juli 2008 een uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand, naar de norm van een alleenstaande. Vanaf 1 januari 2015 is door voornoemd college aan [medeverdachte] een uitkering toegekend ingevolge de Participatiewet, naar de norm van een alleenstaande.6

[medeverdachte] heeft tot 11 juli 2008 ingeschreven gestaan op het adres [adres] te [woonplaats] .7 Hij heeft een woning toegewezen gekregen aan de [adres] te [woonplaats] ingaande 8 juli 20088, op welk adres hij staat ingeschreven per 11 juli 2008.9 Vast staat dat [medeverdachte] sedertdien op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van een wijziging in zijn woonsituatie of van een gezamenlijke huishouding met verdachte op het adres [adres] te [woonplaats] .10

Met betrekking tot de door [medeverdachte] ontvangen uitkering betreft de benadelingsperiode de periode van 11 juli 2008 tot en met 24 oktober 2019.11 Het benadelingsbedrag bedraagt 151.285,90 euro.12

Verdachte en [medeverdachte] zijn tot 8 november 2005 getrouwd geweest en hebben samen drie kinderen.13

Getuige [getuige 1] verklaart dat zij op een haar getoonde foto14 de buren herkent die wonen op de [adres] in [woonplaats] .15 De achternaam van deze buren is [medeverdachte] en de man heet [medeverdachte] . Deze buren wonen al ruim 20/22 jaar op dit adres. Ze gaan wel eens op vakantie naar Dubai en ze zijn ook in Syrië geweest. De buurman was er altijd; hij is wel veel op pad maar hij is altijd thuis. De getuige ziet de man en vrouw dagelijks. Voor de periode dat de man er een paar maanden niet is geweest, was hij er ook dagelijks .16

Getuige [getuige 2] verklaart op 29 januari 2020 dat zij op een haar getoonde foto17 de man en vrouw herkent als de bewoners van de [adres] te [woonplaats] . De man en vrouw heten [medeverdachte] en zijn hier ongeveer 20 jaar geleden samen komen wonen.18 De man is een poosje weggeweest. Ongeveer anderhalf à twee maanden geleden is de man weer teruggekomen. Voor de periode dat hij weg was, was hij er altijd overdag. ’s Avonds was hij wel eens weg, maar dan kwam hij ’s nachts thuis.19

Getuige [getuige 3] is sinds 2002 woonachtig in de [straat] te [woonplaats] . Op een haar getoonde foto20 herkent zij de man en vrouw als de bewoners van nummer [nummer] . Hun achternaam is [medeverdachte] . De getuige weet dit omdat zij ieder jaar met kerst een kerstkaartje in de brievenbus doen met daarop ‘ Familie [medeverdachte] nummer [nummer] ’.21 De man en vrouw woonden er al toen de getuige in de [straat] kwam wonen. In 2019 is het de getuige opgevallen dat zij de man opeens niet meer zag; zij heeft hem eind 2019 weer zien lopen. Voor de periode dat hij weg was, heeft de getuige de man altijd dagelijks gezien .22

Verdachte verklaart dat [medeverdachte] een sleutel heeft van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en dat hij af en toe op zolder slaapt.23 Op 3 maart 2019 werd in de auto van [medeverdachte] een sleutelbos aangetroffen met daaraan een sleutel die paste op het voordeurslot van perceel [adres] te [woonplaats] .24

Op 1 maart 2019 is onder [medeverdachte] een mobiele telefoon, voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer] , inbeslaggenomen.25 Dit nummer stond op naam van [medeverdachte] , [adres] te [woonplaats] .26 In de telefoon is een app...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT