Uitspraak Nº 16-132156-20 en 16-269992-20 (gev. ttz) (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-23

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5643
Date23 Diciembre 2020
Docket Number16-132156-20 en 16-269992-20 (gev. ttz) (P)
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummers: 16-132156-20 en 16-269992-20 (gev. ttz) (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020, 11 november 2020 en 9 december 2020. Op 11 november 2020 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. F.E. den Hertog, advocaat te Utrecht. Op 9 december 2020 is het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachten gesloten.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:


Parketnummer 16-132156-20

Feit 1

in de periode van 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;

Feit 2

in de periode van 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen heeft gedeald in cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd

en/of

in de periode van 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen heeft gedeald in hasjiesj en hennep;

Feit 3

op 16 mei 2020 te Nieuwegein, opzettelijk aanwezig heeft gehad 16 ponypacks bevattende cocaïne, 32 pillen bevattende amfetamine/MDMA/MDA, 1 strip/zegel bevattende lsd en 2 zakjes bevattende methamfetamine.

Parketnummer 16-269992-20

op 27 oktober 2020 te Utrecht meineed heeft gepleegd tijdens een verhoor (als getuige) bij de rechter-commissaris.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 zoals ten laste gelegd onder parketnummer 16-132156-20 wettig en overtuigend te bewijzen. Ook het feit onder parketnummer 16-26992-20 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

Parketnummer 16-132156-20

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat slechts een deel van de periode zoals ten laste is gelegd onder feit 1 en 2 bewezen kan worden verklaard. Verdachte is betrokken geweest bij het handelen van harddrugs omstreeks de periode van 7 juni 2018 tot en met 8 augustus 2018. Verdachte heeft vervolgens lange tijd geen enkele rol gespeeld bij de handel in drugs, namelijk vanaf augustus 2018 tot en met april 2020. Pas vanaf 27 april 2020 heeft verdachte zich weer schuldig gemaakt aan het dealen van drugs en is hij weer betrokken geraakt bij de criminele organisatie van zijn oom. De raadsvrouw verzoekt derhalve om verdachte partieel vrij te spreken, voor zover dit ziet op de periode van 9 augustus 2018 tot en met 26 april 2020. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat enkel het bezit van 11 wikkels cocaïne bewezen kan worden, nu de rest van de aangetroffen drugs bij verdachte nimmer forensisch zijn onderzocht.

Parketnummer 16-26992-20

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. De vraag waarop verdachte ‘ja’ heeft geantwoord is zodanig algemeen en onvoldoende specifiek, dat niet kan worden gesteld dat verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. Met betrekking tot de vraag van de officier van justitie over het briefje heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de vraag destijds niet goed had begrepen. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 651 van het procesdossier niet wat er precies op het briefje stond geschreven.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Vrijspraak parketnummer 16-269992-20

De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk onder ede een valse verklaring heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, zodat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat de vraag van de rechter-commissaris – of verdachte op 24 juni 2020 “de waarheid” heeft gesproken bij de politie – onvoldoende concreet en specifiek is geweest om te kunnen stellen dat verdachte zich er bewust van was dat hij door ‘ja’ te antwoorden opzettelijk een valse verklaring zou afleggen. Uit de rest van zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt ook niet dat verdachte de bedoeling had om vals te verklaren; hij beriep zich immers grotendeels op zijn verschoningsrecht. Het proces-verbaal van het verhoor bij de politie op 24 juni 2020 beslaat daarnaast meerdere pagina’s en aan verdachte zijn geen specifieke passages uit dat verhoor voorgehouden, met de vraag of die passages de waarheid betreffen. Bovendien kan de vraag van de rechter-commissaris, en daarmee het antwoord van verdachte op die vraag, als multi-interpretabel worden gezien. Immers, als verdachte reeds op één vraag van de politie naar waarheid heeft geantwoord, is zijn antwoord aan de rechter-commissaris niet in strijd met de waarheid. Er zijn overigens tal van vragen gesteld aan verdachte door de politie, die zeker naar waarheid lijken te zijn beantwoord.

Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje acht de rechtbank niet uitgesloten dat sprake is geweest van misinterpretatie van de vraag van de officier van justitie door verdachte. Dat blijkt al uit het gegeven dat verdachte eerst lijkt te ontkennen dat hij iets op papier bij zich had, terwijl hij vervolgens wel erkent dat hij iets voor zichzelf had opgeschreven. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte werd gehoord via een videoverbinding die van slechte kwaliteit was. Uit pagina 3 van het proces-verbaal van het verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2020 blijkt dat verdachte ruis hoort via de verbinding, waarna besloten wordt dat de rechter-commissaris de vragen van de officier van justitie en de advocaten zal herhalen. Dat er tijdens het verhoor enige verwarring bestaat over het betreffende briefje, en het al dan niet overhandigen ervan, blijkt ook uit het feit dat de advocaat van de medeverdachte hierover doorvraagt (zie pagina 5 van het proces-verbaal van het verhoor). Tot slot overweegt de rechtbank dat de in de tenlastelegging opgenomen en vermeend meinedige zin “Nee, ik had voor mijzelf wat opgeschreven, maar niet een briefje met data” niet de volledige zin betreft. Verdachte heeft daar namelijk aan toegevoegd “zoals de officier van justitie heeft beweerd”. Ook daaruit blijkt dat verdachte in zijn antwoorden in dit kader een kennelijke interpretatie van de vragen of opmerkingen van de officier van justitie laat meewegen. De rechtbank kan derhalve niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de vraag voldoende duidelijk was voor verdachte, waardoor niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd.

4.3.2

Bewijsmiddelen 1

De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:2

Het klopt dat ik drugs heb weggebracht naar klanten. Dat waren klanten van mijn oom [medeverdachte 1] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ]. Het betrof zowel hard- als softdrugs. Ik ben drie tot vier weken voor mijn aanhouding begonnen met het rondbrengen van drugs. (…) Eind maart, begin april ben ik ontslagen. Ik ben toen begonnen met dealen. (…) Het bedrag dat ik zou krijgen was afhankelijk van het aantal dagen dat ik werkte en de hoeveelheid klanten. (…) In 2018 was ik ook veel bij mijn oom, dat was ongeveer een periode van twee maanden. Vanaf 6 juni 2018 tot en met begin augustus 2018 was dat. Ik reed dan met mijn oom mee. Mijn oom was dan aan het rijden en vroeg of ik iets wilde appen aan [medeverdachte 2] [ de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ], soms over normale dingen, soms de berichten die in het dossier zitten. Ik verzorgde de communicatie tussen die twee. Dat zijn de gesprekken die in het dossier staan. Die berichten gingen over dat er iets klaar moest worden gelegd of over bepaalde hoeveelheden naar bepaalde adressen. (…) Het klopt dat mijn vrienden vroegen of ik wat kon regelen. Dan appte ik mijn oom en liet ik hem komen bij de [straat] . Ik bestelde wiet, en mijn vrienden wilden wat harddrugs dus dan combineerde ik dat in het appje aan mijn oom. (...) Het liep allemaal via mij omdat het mijn oom was en ik kende hem beter. Dit gebeurde bijna wekelijks. Meestal was ik erbij toen er besteld werd. (…) De drugs die ik bij mij had tijdens de aanhouding was allemaal om te dealen. De klant appte [medeverdachte 1] en vaak was ik dan al bij hem thuis om te chillen. Er werd dan gezegd wil je daarheen gaan en dan reed ik er heen. Als ik niet bij hem thuis was, dan werd ik door [medeverdachte 1] geappt of ik ergens heen wilde gaan. (…) Medeverdachte [medeverdachte 3] zag ik heel weinig, in de ochtend kwam hij langs bij mijn oom. Ik heb wel gehoord dat hij daar en daar heen moest. Dat ging op dezelfde manier als waarop ik werd aangestuurd om drugs te brengen naar klanten....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT