Uitspraak Nº 16-132164-20. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-23

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5645
Docket Number16-132164-20
Date23 Diciembre 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16-132164-20

Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020, 11 november 2020 en 9 december 2020. Op 11 november 2020 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht. Op 9 december 2020 is het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachten gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en diens raadsman, mr. E. Osinga, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Feit 1

in de periode van 17 juni 2013 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en/of Benschop heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;

Feit 2

in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Benschop samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine en lsd.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte op verschillende manieren deelgenomen aan de criminele organisatie. In de beginperiode heeft hij als vaste afnemer van harddrugs een rol in de organisatie gehad en in de laatste maanden voorafgaand aan zijn aanhouding heeft verdachte een koffer met een grote hoeveelheid harddrugs voor de organisatie bewaard. Daarbij verwijst de officier van justitie naar een arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:420), waarin de Hoge Raad oordeelt dat afnemers van softdrugs kunnen worden aangemerkt als deelnemers aan een crimineel samenwerkingsverband.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daarbij heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte geen weet had van de criminele organisatie en is geen sprake geweest van een actieve deelname. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de onder 1 ten laste gelegde periode moet worden ingekort. Het enkel afnemen van drugs valt volgens de raadsman niet onder het deelnemen aan een criminele organisatie. De deelname aan de criminele organisatie zou daarom hoogstens zijn gestart op het moment dat de koffer met harddrugs in de woning van verdachte werd geplaatst.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen.

Partiële vrijspraak feit 1

De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank overweegt dat het enkel afnemen van (hard)drugs daartoe als (eind)gebruiker onvoldoende is. In het door de officier van justitie aangehaalde arrest betroffen de afnemers growshops die de softdrugs doorverkochten en ging het niet – zoals in het onderhavige geval - om consumenten die drugs afnamen voor eigen gebruik. De rechtbank oordeelt dat het alleen afnemen van drugs voor eigen gebruik niet een dusdanige bijdrage betreft dat van deelname aan een criminele organisatie gesproken kan worden.

Criminele organisatie

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.

Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist van het bestaan van een criminele organisatie die als oogmerk had het handelen in drugs. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij veel bij medeverdachte [medeverdachte 1] thuiskwam en dat [medeverdachte 1] berichten kreeg van de afnemers en vervolgens de drugskoeriers aanstuurde. Medeverdachten [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] brachten vervolgens de drugs rond. Medeverdachte [medeverdachte 5] zou volgens verdachte ook wel eens drugs verpakken en drugs uit de koffer halen die op de zolder van zijn woning stond. Gelet op de verklaring van verdachte was hij zich ervan bewust wat er gaande was in de woning van [medeverdachte 1] en wist hij dat sprake was van een organisatie die het plegen van misdrijven beoogt.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook zelf actief heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat hij omstreeks september of oktober 2019 de koffer met drugs van medeverdachte [medeverdachte 1] in bewaring heeft genomen. Dat betekent dat verdachte gedurende negen maanden een koffer met daarin grote hoeveelheden drugs op zijn zolder heeft bewaard in opdracht van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , dat hij hen de gelegenheid heeft gegeven om wekelijks drugs uit deze koffer te halen en deze koffer aan te vullen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT