Uitspraak Nº 16/141302-19 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2019-09-27

ECLIECLI:NL:RBMNE:2019:4500
Date27 Septiembre 2019
Docket Number16/141302-19 (P)
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/141302-19 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] , [woonplaats]

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.E. Martinez Linnemann, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht, alsmede hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat mr. J. Neslo, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1:
in de periode van 13 maart 2019 tot en met 12 juni 2019 in Zeewolde [slachtoffer] heeft gestalkt;

feit 2:
in de periode van 14 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 in Zeewolde zijn levensgezel, [slachtoffer] , meermalen heeft mishandeld;

feit 3:
in de periode van 10 mei 2019 tot en met 12 mei 2019 in Zeewolde een ruit heeft vernield;

feit 4:

op 13 mei 2019 in Zeewolde een katapult heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen en/of heeft vervoerd;

feit 5:
in de periode van 28 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 in Zeewolde meerdere malen heeft gehandeld in strijd met een door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank overweegt dat uit de verschillende aangiften van [slachtoffer] , haar schriftelijke slachtofferverklaring en haar voeging als benadeelde partij in het strafproces genoegzaam blijkt dat zij strafvervolging wil ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Het ontbreken van een klacht staat onder die omstandigheden niet aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie tot vervolging wegens dat feit in de weg.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de berichten en gedragingen van verdachte niet als wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen worden aangemerkt en dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefster heeft mishandeld of dat verdachte een ruit heeft vernield. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde aangevoerd dat haar cliënt erkent deze feiten te hebben gepleegd.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Met het oog op het belang van leesbaarheid van het vonnis zijn de bewijsmiddelen niet op deze plaats, maar als bijlage 2 aan het vonnis gehecht. De bewijsmiddelen dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd.

Ten aanzien van de bewijsmiddelen geldt dat zij steeds worden gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 (belaging)

Belaging

De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang, namelijk de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft in de periode nadat de relatie met aangeefster was verbroken veelvuldig, over een langere periode en op intense wijze contact gezocht met haar. De invloed van de gedragingen van verdachte op de persoonlijke leven van aangeefster waren- zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring – ingrijpend.

Verdachte heeft verklaard dat zijn gedragingen voortkwamen uit radeloosheid omdat hij zijn dochter niet mocht zien. Zijn gedragingen waren bedoeld om omgang met zijn dochter te bewerkstelligen. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij daar recht op heeft en – als hij al inbreuk zou hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster – dit daarom niet wederrechtelijk is.

De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gestuurde berichten inderdaad deels betrekking hebben op (de omgang met) zijn dochter. De rechtbank heeft onder de gegeven omstandigheden ook begrip voor de behoefte van verdachte aan contact met en informatie over zijn dochter. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat het grootste deel van de berichten betrekking heeft op de (door aangeefster) beëindigde relatie. Toen reactie van aangeefster op de vele berichten van verdachte uitbleef, is hij doorgegaan met het sturen van berichten en nam de manier waarop hij contact probeerde te krijgen met aangeefster steeds extremere vormen aan. Zo heeft verdachte een bericht aan aangeefster onder de ruitenwisser van haar autoruit gelegd en heeft hij op de route van het huis van aangeefster naar de school van hun dochter op diverse plaatsen pamfletten opgehangen met daarop berichten over aangeefster. Verder heeft hij aangeefster berichten gestuurd, waarin verdachte deed voorkomen alsof Jeugdzorg aangeefster op dat moment zou bellen, waarop verdachte vervolgens zelf met een anoniem nummer naar aangeefster belde om zo contact met haar te krijgen.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster sprake is geweest. Door de frequentie waarmee en de manier waarop verdachte contact is blijven zoeken met aangeefster, heeft verdachte de grenzen van zijn recht op het verkrijgen van contact met en informatie over zijn dochter overschreden en is de inbreuk die hij daarmee op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het aangeefster heeft gemaakt bovendien ook wederrechtelijk. Voor de periode na 15 mei 2019 geldt daarbij bovendien dat sprake was van een contact- en locatieverbod.

De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de onder 1 aan verdachte ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Ten aanzien van feit 3 (vernieling)

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken vast.

Verdachte is op 13 mei 2019 bij de woning van de ouders van aangeefster geweest. Aangeefster verbleef op dat moment in die woning. Verdachte reed toen in een zwarte BMW. Nadat een knikker door de ruit is gekomen, is gezien dat een zwarte BMW wegreed. Toen de politie vlak daarna bij verdachte thuis kwam, stelden zij vast dat de zwarte BMW van verdachte kort daarvoor nog had gereden. In de zwarte BMW van verdachte zijn bovendien knikkers en een katapult gevonden. Onder deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte degene is geweest die een knikker door de ruit van de woning van de ouders van aangeefster heeft geschoten.

De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 aan hem ten laste gelegde beschadiging van de ruit heeft gepleegd.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

feit 1:
in de periode van 13 maart 2019 tot en met 12 juni 2019 te Zeewolde, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door

- veelvuldig telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer] , en

- veelvuldig e-mail en/of SMS en/of WhatsApp en/of voicemail berichten te versturen naar die [slachtoffer] , en

- zich meerdere malen, op te houden in de nabijheid van die [slachtoffer] en in de nabijheid van de woning van de ouders van [slachtoffer] en het werk van [slachtoffer] , en/of

- meermalen brieven en kaarten en pamfletten in de brievenbus te gooien bij [slachtoffer] en onder de ruitenwisser van de auto te leggen en aan bomen te bevestigen, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden;

feit 2:
op tijdstippen in de periode van 14 oktober 2018 tot en met 28 februari 2019 te Zeewolde zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door te slaan tegen het lichaam en te schoppen tegen het lichaam;

feit 3:
op 12 mei 2019 te Zeewolde opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield;

feit 4:
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Zeewolde een wapen van categorie I, onder 6° van de Wet wapens en munitie, te weten een katapult heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd;

feit 5:
in de periode van 28 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 te [woonplaats] , (telkens) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d....

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT