Uitspraak Nº 16/204054-20 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-31

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5669
Docket Number16/204054-20 (P)
Date31 Diciembre 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Lelystad

Parketnummer: 16/204054-20 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 31 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1987] te [geboorteplaats ] (Albanië),

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,

hierna te noemen: verdachte.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: op of omstreeks 9 augustus 2019 te Zeewolde, al dan niet met anderen, opzettelijk 667 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

feit 2: in de periode van 1 februari 2019 tot en met 9 augustus 2019 te [woonplaats] , met (een) ander(en), een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (met betrekking tot cocaïne) heeft voorbereid in een pand aan de [adres] , daartoe opzettelijk diverse voorwerpen voorhanden heeft / hebben gehad waarvan verdachte (en/of zijn mededader(s)) wist(en) dat die voorwerpen (te weten hoeveelheden boorzuur, manitol, lidocaïne, coffeïne, vervuilde aceton met cocaïne, aceton, gasmasker, materialen bestemd voor het persen van cocaïneblokken, verwarmingselement, weegschaal, filtreerpapier, vacumeermachine, teil met zeven) bestemd waren tot het plegen van die Opiumwetdelicten;

feit 3: op 22 mei 2020 te Nigtevecht munitie (4 scherpe patronen) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;

feit 4: in de periode van 22 mei 2020 tot en met 3 september 2020 in [woonplaats] , met (een) ander(en), een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (met betrekking tot cocaïne) heeft voorbereid in/bij een woning aan de [adres] ), daartoe opzettelijk diverse voorwerpen (te weten vier persmallen ten behoeve van het persen van cocaïneblokken, twee sealapparaten en sealbags) voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die delict(en);

feit 5: op 22 mei 2020 te Nigtevecht een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie (een revolver, merk Smith & Wesson) voorhanden heeft gehad;

feit 6: in de periode van 1 maart 2019 tot en met 8 augustus 2019 te [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ), al dan niet met (een) ander(en), opzettelijk 302 hennepplanten heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 VRIJSPRAAK FEITEN 1 EN 2
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de samenhang tussen de feiten 1 en 2 zal de rechtbank deze feiten hierna gezamenlijk bespreken.

De rechtbank stelt vast dat er op 8 augustus 2019 cocaïne is aangetroffen in de betreffende woning (feit 1) alsmede een groot aantal voorwerpen die – in onderling verband en samenhang bezien – duidelijk bestemd zijn voor het voorbereiden van Opiumwetdelicten zoals onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hierbij strafbare betrokkenheid heeft gehad.

Naast hetgeen op 8 augustus 2019 is aangetroffen in de woning, hebben enkele ambtenaren van politie op 5 augustus 2019 door het raam van de woning gekeken, waarbij zij toen een trolley hebben gezien waarvan de bovenste bak was gevuld met een witkleurige poederachtige substantie. Zij vermoedden dat het drugs betrof. Dit betreft derhalve een relatief korte tijdspanne – te weten tussen 5 en 8 augustus 2019 – waarbinnen waarnemingen zijn gedaan omtrent de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

De wijze waarop de voorwerpen zijn aangetroffen – samen in een doos – maakt ook dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat die voorwerpen al vóór 5 augustus 2019 in de woning aanwezig waren of dat daarmee in die woning handelingen zijn verricht. In de dagen voor 5 augustus 2019 hebben verbalisanten weliswaar nog onopvallend gepost bij de woning, maar toen zijn geen bijzonderheden waargenomen.

Uit het dossier blijkt niet dat verdachte in de periode van 5 augustus tot en met 8 augustus 2019 in of (na)bij de woning is gezien dan wel aangetroffen. Blijkens een door de raadsman overgelegd vliegticket is verdachte op 6 augustus 2019 van Ibiza naar Nederland gevlogen. Derhalve was verdachte naar alle waarschijnlijkheid op 5 augustus 2019 niet bij de woning en ook zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte in de periode van 6 augustus 2019 tot en met 8 augustus 2019 bij de woning is geweest. Daar komt bij dat er diverse – met namen genoemde – andere personen in het dossier naar voren komen die op regelmatige basis gebruik maakten van – dan wel zich ophielden bij – deze woning. Het ontbreekt in het politiedossier echter aan een verklaring van deze personen.

Hoewel verdachte (zoals zal blijken uit de latere overwegingen in dit vonnis) duidelijk als huurder met deze woning in verband kan worden gebracht, ook gedurende een langere tijd dan verdachte zelf heeft willen toegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte gedurende die korte tijdspanne van 5 augustus 2019 tot en met 8 augustus 2019 – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met anderen – betrokken was bij de feiten 1 en 2. Dat hij al dan niet op afstand een sturende rol had en/of wist wat zich in voornoemde korte periode in de woning afspeelde met betrekking tot de feiten 1 en 2 kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Aan de officier van justitie moet worden toegegeven dat er diverse verdachte omstandigheden zijn die (mede) in de richting van verdachte wijzen, maar het ontbreekt aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde.

5 WAARDERING VAN HET BEWIJS FEITEN 3 TOT EN MET 6
5.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.

5.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Het betoog van de raadsman komt er in de kern op neer dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte deze feiten heeft begaan.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen 1

Ten aanzien van de feiten 3 en 5:

In een Proces-verbaal van bevindingen hebben verbalisanten onder meer, zakelijk weergeven, het volgende gerelateerd naar aanleiding van het betreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats] :

Op 22 mei 2020 zijn wij, verbalisanten, met verdachte de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnengegaan. In een nachtkastje op de slaapkamer trof ik, verbalisant [verbalisant] , een tasje aan waarin patronen van een vuurwapen zaten. Later bleek dat het vier patronen betroffen.2

In een Proces-verbaal van bevindingen dat onder meer betrekking heeft op aangetroffen goederen tijdens de doorzoeking in voornoemde woning op 22 mei 2020, is onder meer het volgende gerelateerd:

In de achtertuin, onder de struiken ter hoogte van de woonkamer, werd een zilverkleurige revolver aangetroffen.3

In een Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitie is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:

Het wapen betreft een vuurwapen, revolver, merk Smith & Wesson, model 686,
kaliber .357 Magnum. Deze revolver is een voorwerp dat bestemd is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De werking van deze revolver berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.4

De vier scherpe patronen kaliber .38 Special, merk Geco, betreft munitie bestemd

of geschikt om een projectiel door middel van het hierboven omschreven vuurwapen en elk ander scherpschietend vuurwapen kaliber .38 Special en .357 Magnum af te

schieten. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet

op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.5

In een Proces-verbaal van bevindingen ‘Koppeling tussen goednummers en SIN nummers’ is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:

Dit betreft de in beslag genomen vuurwarpen welke is in beslag genomen tijdens de

doorzoeking op de [adres] te [woonplaats] . SIN: AANR0711NL.

Van het vuurwapen zijn middels twee wattenstaafjes sporen veilig gesteld om DNA technisch onderzoek te verrichten, zie proces-verbaal vooronderzoek lab (PL0900-2020158527).

De wattenstaafjes beschikken over de volgende SIN nummers: AAN08194NL & AAN08195NL. 6

In een ‘Rapport DNA-onderzoek...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT