Uitspraak Nº 16-241059-19. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-04-28

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:1657
Docket Number16-241059-19
Date28 Abril 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16-241059-19

Vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1977] in [geboorteplaats] ,

wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,

nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alpen aan de Rijn.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 21 januari 2020 en 14 april 2020. Op 14 april 2020 vond de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte plaats. Verdachte heeft via een videoverbinding deelgenomen aan deze zitting, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en zijn advocaat mr. P.B. Spaargaren, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de gewijzigde tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.

Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:

Feit 1

in de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 oktober 2019 in Houten, Doorn en/of Zeist met [slachtoffer 1] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontucht heeft gepleegd, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen;

Feit 2

op 5 oktober 2019 in Zeist, Leersum en/of Doorn [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit bevoegdelijk over haar uitoefende, te weten [A] en/of stichting [stichting] ;

Feit 3

primair:

in de periode van 4 juni 2014 tot en met 1 januari 2015 in Hoorn en/of ’s-Gravenhage met [slachtoffer 2] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontucht heeft gepleegd, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen;

subsidiair:

in de periode van 4 juni 2014 tot en met 1 januari 2015 in Hoorn en/of ’s-Gravenhage met [slachtoffer 2] ontucht heeft gepleegd;

meer subsidiair:

in de periode van 4 juni 2014 tot en met 1 januari 2015 in Hoorn en/of ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft verleid tot ontuchtige handelingen;

Feit 4

primair:

op 1 september 2017 in ’s-Gravenhage en/of Ridderkerk met [slachtoffer 3] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontucht heeft gepleegd, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen;

subsidiair:

op 1 september 2017 in ’s-Gravenhage en/of Ridderkerk met [slachtoffer 3] ontucht heeft gepleegd;

meer subsidiair:

in de periode van 30 augustus 2017 tot en met 1 september 2017 in ’s-Gravenhage en/of Ridderkerk via Whatsapp aan [slachtoffer 3] heeft voorgesteld om elkaar te ontmoeten, met als doel om met [slachtoffer 3] ontucht te plegen, en ook handelingen heeft verricht die waren gericht op het daadwerkelijk laten plaatsvinden van die ontmoeting;

Feit 5

in de periode van 15 maart 2014 tot en met 14 maart 2015 in Zwolle en/of ’s-Gravenhage, althans in Nederland een of meer kinderpornografische video(s) heeft gemaakt waarop [slachtoffer 2] is te zien, en

in de periode van 15 maart 2015 tot en met 5 oktober 2019 in ’s-Gravenhage, althans in Nederland de hiervoor genoemde kinderpornografische video(s) in zijn bezit heeft gehad.

3 VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte alle feiten op de tenlastelegging heeft gepleegd. Feit 1 heeft verdachte ook bekend. De bekennende verklaring wordt bovendien ondersteund door de dagboekaantekeningen van [slachtoffer 1] . Voor feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] om 22.30 uur terug moest zijn bij de instelling van stichting [stichting] waar zij verbleef. Ook de onttrekking kan daarom volgens de officier van justitie worden bewezen.

Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gewezen op de uitvoerige en gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 2] . Deze verklaring wordt ondersteund door de chatgesprekken die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, de videobeelden die van de ontuchtige handelingen zijn gemaakt door verdachte zelf, en de deels bekennende verklaring van verdachte. Tezamen vormt dit volgens de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het primair onder feit 3 ten laste gelegde. Voor feit 5 geldt dat [slachtoffer 2] zichzelf op de aangetroffen videobeelden heeft herkend en dat verdachte heeft bekend stiekem opnames te hebben gemaakt. De videobeelden zijn door de zedenpolitie aangemerkt als kinderporno. Volgens de officier van justitie kan daarom ook feit 5 worden bewezen.

Bij feit 4 heeft de officier van justitie gewezen op drie bewijsmiddelen, die – in onderling verband en samenhang bezien – voldoende wettig en overtuigend bewijs zouden opleveren voor het primair ten laste gelegde. Deze bewijsmiddelen zijn: (1) de chatgesprekken met [slachtoffer 3] die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, (2) de verklaring van verdachte dat ook daadwerkelijk een ontmoeting met [slachtoffer 3] heeft plaatsgevonden, en (3) de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 3] over de verschillende seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden.

4.2

Het standpunt van de advocaat

De advocaat van verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte dit feit heeft bekend. Voor feit 2 heeft de advocaat vrijspraak gevraagd. Kort samengevat heeft de advocaat in de eerste plaats aangevoerd dat [slachtoffer 1] in een open instelling zat en zelf naar de afgesproken plek is gelopen en met verdachte mee is gereden. Het ongeveer 40 minuten te laat terugbrengen van [slachtoffer 1] levert geen onttrekking aan het wettelijk gezag of opzicht op. Ook indien de rechtbank hierover anders oordeelt, is van onttrekking nog steeds geen sprake. Verdachte had volgens de advocaat namelijk geen beslissende invloed op de afwezigheid van [slachtoffer 1] bij de instelling waar zij verbleef. [slachtoffer 1] heeft zelf alle stappen gezet. Bovendien heeft verdachte [slachtoffer 1] niet opzettelijk aan het wettelijk gezag of opzicht onttrokken, zodat verdachte ook om die reden zou moeten worden vrijgesproken van feit 2.

Ook ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Vaststaat dat er tussen verdachte en [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verdachte kan zich alleen het aftrekken en vingeren niet meer herinneren, waardoor het de vraag is of er sprake is geweest van binnendringen. Nu verdachte heeft bekend dat hij van hem en [slachtoffer 2] stiekem een video heeft gemaakt, kan dit onderdeel van feit 5 volgens de advocaat bewezen worden verklaard. De tenlastelegging vermeldt daarnaast bij feit 5 ook nog 26 andere videobeelden die vanuit de auto van verdachte zouden zijn opgenomen en kinderpornografisch van aard zouden zijn. Het dossier bevat hierover onvoldoende bewijs, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Ten slotte dient verdachte volgens de advocaat van feit 4 te worden vrijgesproken, voor wat betreft het primair en subsidiair ten laste gelegde (plegen van ontuchtige handelingen). Weliswaar zijn er voldoende bewijsmiddelen om aan te nemen dat een ontmoeting tussen [slachtoffer 3] en verdachte heeft plaatsgevonden, maar dat geldt niet voor de seksuele ontuchtige handelingen die tijdens die ontmoeting zouden hebben plaatsgevonden. Daarover bevat het dossier enkel de verklaring van [slachtoffer 3] . Die verklaring is bovendien niet consistent en (daarmee) niet betrouwbaar. De advocaat heeft er in dit verband o.a. op gewezen dat de verklaring van [slachtoffer 3] afwijkt van die van [getuige] , een vriendin aan wie [slachtoffer 3] over de seksuele handelingen zou hebben verteld. Voor het meer subsidiair ten laste gelegde refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank 1

Feit 1 – ontucht [slachtoffer 1]

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij dit feit heeft gepleegd en de advocaat heeft niet om vrijspraak gevraagd. De rechtbank zal daarom niet uitschrijven wat er in de bewijsstukken over dit feit staat, maar de bewijsstukken alleen opsommen. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats in het dossier waar de bewijsstukken te vinden zijn.

De rechtbank heeft zich bij haar oordeel gebaseerd op de volgende bewijsstukken:

- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting van 14 april 20202;

- het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van verdachte en [slachtoffer 1] op 5 oktober 2019 3;

- het proces-verbaal van bevindingen over een dagboekfragment uit het dagboek van [slachtoffer 1] van 24 augustus 2019 4; en

- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van 11 december 20195.

Feit 2 – onttrekken [slachtoffer 1] aan gezag/opzicht

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT