Uitspraak Nº 16/2516 WAO. Centrale Raad van Beroep, 2018-03-14

ECLIECLI:NL:CRVB:2018:789
Docket Number16/2516 WAO
Date14 Marzo 2018
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
16 2516 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

25 maart 2016, 15/3238 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 14 maart 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 september 2016 ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Appellante heeft op 30 januari 2018 nog een nader stuk ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellante is op 7 mei 1991 met psychische klachten uitgevallen voor haar werk als tomatenplukster voor 38 uur per week. Zij is per 5 mei 1992 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk is voortgezet als WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2.

Op 2 juni 2014 is appellante in het kader van een herbeoordeling onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. In zijn rapport van 12 juni 2014 heeft deze verzekeringsarts overwogen dat er geen sprake meer is van ernstige psychopathologie of andere pathologie die appellante ernstig belemmert in haar functioneren. Een diagnostische opname is noodzakelijk geacht om vast te stellen wat er aan de hand is. Op verzoek van het Uwv heeft op

4 augustus 2014 een nader onderzoek door psychiater W.M.J. Hassing plaatsgevonden. Van dit onderzoek zijn de resultaten neergelegd in een rapport van 6 augustus 2014. Op basis van haar onderzoek heeft de psychiater vastgesteld dat de klachtenanamnese van appellante vaag is en vooral van somatische aard en dat de psychische klachten niet kunnen worden geobjectiveerd. De psychiater heeft geconcludeerd dat er geen psychiatrische diagnose kan worden gesteld op grond van de aanbiedingsbrief, de toegezonden stukken, de presentatie van appellante in het onderzoek, het ontbreken van psychiatrische symptomen in het onderzoek en het ontbreken van een beschouwing van de behandelend psychiater ten aanzien van de door hem gestelde diagnoses. De verzekeringsarts heeft op 8 september 2014 een eindrapport opgesteld, waarin hij heeft opgemerkt dat er geen sprake (meer) is van een psychiatrisch ziektebeeld. Er zijn geen beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Op lichamelijk gebied kan rekening worden gehouden met enkele beperkingen door rugklachten. De verzekeringsarts heeft de vastgestelde beperkingen van de arbeidsmogelijkheden weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2014, geldend vanaf 8 september 2014. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft functies voor appellante geselecteerd en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 9,42% is. Bij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT