Uitspraak Nº 16-289376-19; 16-660326-16 (tul). Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-23

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5644
Docket Number16-289376-19; 16-660326-16 (tul)
Date23 Diciembre 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummers: 16-289376-19; 16-660326-16 (tul)

Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1994] in [geboorteplaats] ,

gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van
18 maart 2020, 27 mei 2020, 19 augustus 2020, 9 september 2020, 16 november 2020 en
9 december 2020. Op 9 december 2020 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.

De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke zitting kennisgenomen van de standpunten van verdachte, zijn advocaat mr. C. van Oort, de officier van justitie mr. H.C. van Ooijen, mr. L. de Pessemier, die namens benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zitting verscheen en mr. J. Hooymayers, die namens benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zitting verscheen.

2 TENLASTELEGGING

Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 3 december 2019 in Utrecht 32 personen heeft opgelicht, door (op internet) een goed aan te bieden en met de persoon contact te hebben over dat goed, de prijs en de levering, maar dit goed vervolgens, na (aan)betaling daarvan, niet te leveren. De volledige verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht.

3 VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte 28 van de 32 ten laste gelegde oplichtingen heeft gepleegd. Zij vordert dat verdachte wordt vrijgesproken van de oplichtingen in de zaken 9, 10, 13 en 19.

4.2

Het standpunt van de advocaat

De advocaat van verdachte vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde oplichtingen. Volgens de advocaat zijn de telefoonnummers die in de aangiftes worden genoemd niet te koppelen aan verdachte. Dat verdachte op één of meerdere van die nummers wel eens bereikbaar is geweest, betekent niet dat verdachte ook de gebruiker van dat nummer was. Ook het merendeel van de rekeningnummers waar de aangevers het geld naar hebben overgemaakt is niet aan verdachte te koppelen, omdat het merendeel niet op verdachtes naam stond. Tot slot bepleit de advocaat dat geen sprake is van een voltooide oplichting, nu uit het dossier niet blijkt dat het bedrag dat de aangevers hebben overgemaakt bij verdachte terecht is gekomen.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Uit het dossier blijkt dat in het merendeel van de zaken sprake is van de volgende werkwijze.

De aanbieder zet op de website 2dehands.be goederen, voornamelijk agrarische machines, te koop en gebruikt daarbij een valse naam met soms een bijbehorend e-mailadres. Een enkele keer wordt het goed op Agri Trader of op de landbouwbeurs aangeboden. Het contact tussen de aanbieder en de – voornamelijk Belgische – geïnteresseerden vindt meestal plaats via de telefoon of e-mail. In meerdere gevallen stuurt de aanbieder een kopie van een identiteitsbewijs op aan de geïnteresseerde. De opgestuurde kopieën van identiteitsbewijzen zijn door eerdere slachtoffers aan de aanbieder gezonden. Uit de communicatie blijkt dat de aanbieder daarmee vertrouwen probeert te wekken bij de geïnteresseerde. De aanbieder geeft aan dat hij naar [plaatsnaam 1] is verhuisd en dat het goed daar kan worden opgehaald, waarbij vaak het adres La(n)ge(r)weg of [straatnaam 2] wordt genoemd. Wanneer de partijen tot een overeenkomst komen, vraagt de aanbieder om een bedrag – als voorschot of voor de transportkosten – over te maken. Dat gebeurt op een enkele keer na op een Nederlandse bankrekening. In de gevallen dat de geïnteresseerde naar het afgesproken adres voor levering rijdt, blijkt dat het aangeboden goed en de aanbieder daar niet zijn. Wanneer de geïnteresseerde er over klaagt dat het goed niet conform de afspraak is geleverd, doet de aanbieder voorkomen dat sprake is van een misverstand waarmee hij opnieuw vertrouwen probeert te wekken bij de geïnteresseerde. Het product wordt in geen van de gevallen geleverd.

De hierboven beschreven modus operandi, in verschillende varianten, vond plaats in 28 ten laste gelegde gevallen.

Vrijspraak

Zaken 9, 10, 13 en 19

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder zaken 9, 10, 13 en 19 ten laste gelegde oplichtingen heeft gepleegd. In die zaken is een bedrag overgemaakt naar een rekeningnummer dat op naam van een kennis van verdachte stond. Nu enig ander bewijs over de betrokkenheid van verdachte bij die zaken ontbreekt, wordt verdachte van die feiten vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Door de omvang van het dossier zijn de bewijsmiddelen – voor de leesbaarheid van dit vonnis – opgenomen in bijlage II. De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en in samenhang bezien – blijkt dat verdachte 28 van de ten laste gelegde oplichtingen heeft gepleegd.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat in alle 28 zaken een telefoonnummer(s) en/of bankrekening(en) is gebruikt, welk(e) aan verdachte gelinkt kan worden. De telefoonnummers zijn, zo stelt de rechtbank vast op basis van de bewijsmiddelen, op enig moment in gebruik geweest bij verdachte. De bankrekeningen, waarnaar door aangevers bedragen zijn overgemaakt, staan in alle gevallen op naam van verdachte zelf, zijn zusje, zijn (ex-)vriendinnen, kennissen van verdachte of kunnen op een andere wijze naar verdachte worden teruggeleid.

Dat verdachte degene is geweest die de aangevers heeft opgelicht volgt daarnaast uit de informatie die is aangetroffen op de telefoons die verdachte in gebruik had en vlak voor zijn aanhouding in een tas achterliet en van zich af gooide.

Verdachte heeft bij zijn handelen een valse naam en valse hoedanigheid aangenomen en gebruik gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat verdachte telkens een valse advertentie heeft geplaatst en daarbij gebruik heeft gemaakt van de identiteit van een ander, soms zelfs door een kopie van een identiteitsbewijs van een slachtoffer in een andere zaak te gebruiken. Hij onderhield contact met de slachtoffers via de telefoon of e-mail en maakte valse afspraken over de levering van de goederen. Als een slachtoffer argwanend werd, vertelde hij een leugenachtig verhaal om opnieuw vertrouwen te wekken bij het slachtoffer. Door zich voor te doen als bonafide verkoper heeft verdachte vertrouwen gewekt bij de slachtoffers en hen bewogen tot afgifte van (een deel van) de koopsom of de transportkosten, terwijl hij nooit van plan was de goederen te leveren.

Anders dan de advocaat van verdachte heeft betoogd, is voor oplichting niet vereist dat het geld bij verdachte terecht is gekomen. Van een voltooide oplichting is reeds sprake als viemand een ander heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag. Dat de aangevers door verdachte zijn bewogen tot afgifte van een bedrag volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen. Aan wie het bedrag vervolgens is overgemaakt en of dat geld vervolgens ook aan verdachte is gegeven, is voor een bewezenverklaring niet van belang.

De rechtbank zal hierna per zaak aangeven welke links er met verdachte zijn op basis waarvan zij van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte de oplichtingen heeft gepleegd.

Zaak 1

Uit de aangifte van [benadeelde partij 2] blijkt dat zij een bedrag van € 3.420,- heeft overgemaakt naar ene [A 1] . Het contact verliep via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , dat in gebruik was bij verdachte. Het geld werd overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] dat op naam stond van [C 1] , een kennis van verdachte.

Zaak 2

Uit de aangifte van [V 2] blijkt dat hij een bedrag van € 3.000,- heeft betaald aan ene [D 1] die aan de [adres ] in [plaatsnaam 1] zou wonen. De communicatie met de verkoper verliep via het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , dat door verdachte is gebruikt. Het geld werd overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 2] dat op naam staat van [C 1] , een kennis van verdachte. Het adres [straatnaam 2] in [plaatsnaam 1] is in een telefoon van verdachte gevonden.

Zaak 3

Uit de aangifte van [benadeelde partij 1] blijkt dat zij een bedrag van € 1.000,- heeft overgemaakt aan iemand die zichzelf [E 1] noemde en woonde aan de [adres ] in [plaatsnaam 1] . Dat adres werd gevonden in één van de telefoons van verdachte. [benadeelde partij 1] maakte het bedrag over op rekeningnummer [rekeningnummer 2] dat op naam staat van [C 1] , een kennis van verdachte. De verkoper was te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , dat bij verdachte in gebruik was.

Zaak 4

Uit de aangifte van [W 2] blijkt dat hij een bedrag van € 7.000,- heeft overgemaakt naar het rekeningnummer [rekeningnummer 2] , dat op naam staat van [C 1] , een kennis van verdachte. De verkoper noemde zichzelf [E 1] . De verkoper gebruikte de telefoonnummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] , die door verdachte zijn gebruikt.

Zaak 5

Uit de aangifte van [D 1]...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT