Uitspraak Nº 16/3826 PW. Centrale Raad van Beroep, 2019-07-01

ECLIECLI:NL:CRVB:2019:2017
Docket Number16/3826 PW
Date01 Julio 2019
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)

16/3826 PW, 16/3831 PW, 16/4264 PW, 16/4265 PW

Datum uitspraak: 1 juli 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2016, 15/4151 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (staatssecretaris)

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld.

Namens het college heeft mr. F.A. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingezonden.

Partijen hebben desgevraagd een zienswijze ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/3727 PW, 16/2532 PW, 16/6560 PW en 16/6561 PW plaatsgevonden op 15 november 2016. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E. van der Kamp, M.H. van Woerden MSc, mr. A. Moesker en ir. J. Vreugdenhil. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Luichjenbroer,

J.J. Lourens en A.B. Vernooij, bijgestaan door mr. Mulder en mr. C.W. Oudenaarden, advocaat.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingezonden.

Partijen hebben een reactie gegeven op vragen van de Raad.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 21 maart 2017. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Kamp, mr. Moesker, ir. Vreugdenhil, mr. B. Knop,

drs. J.W. Zevenbergen en drs. D.W. Ros-ter Haar. Verder was voor de staatssecretaris

dr. D.C.G. Tempelman van SEO Economisch Onderzoek (SEO) aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Mulder en mr. Oudenaarden. Voorts was voor het college dr. L.J.M. Aarts van Ape Public Economics B.V. (Ape) aanwezig.

Bij brief van 11 september 2017 heeft de Raad partijen meegedeeld dat de termijn voor het doen van een uitspraak met onbepaalde tijd wordt verlengd, in afwachting van een uitspraak van de grote kamer, waarin een conclusie is gevraagd aan staatsraad advocaat-generaal

mr. R.J.G.M. Widdershoven over exceptieve toetsing van regelgeving.

De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend.

Het college heeft nadere stukken ingezonden.

De staatssecretaris heeft nadere stukken ingezonden.

Na de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal (22 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3557) hebben de staatssecretaris en het college hun zienswijze gegeven.

Partijen hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 26 september 2014 heeft de staatssecretaris het college een voorlopig budget voor de gebundelde uitkering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 (gebundelde uitkering) over 2015 toegekend van € 119.254.595,-. Voor de vaststelling van het budget heeft de staatssecretaris gebruik gemaakt van een nieuw verdeelmodel, ontwikkeld door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). Dit verdeelmodel is neergelegd in het Besluit Participatiewet (Besluit PW) van 26 september 2014, dat op 3 oktober 2014 is gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2014, nr. 344).

1.2.

Bij besluit van 2 juli 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2014 ongegrond verklaard.

1.3.

Bij besluit van 27 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2016, heeft de staatssecretaris het college op grond van artikel 71 van de Participatiewet (PW) een definitief budget voor de gebundelde uitkering over 2015 toegekend van € 121.740.430,-, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkeling in het macrobudget en met onjuistheden die waren geconstateerd bij de toepassing van het verdeelmodel.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, onder veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 9 van het Europees Handvest inzake de lokale autonomie (Handvest) geen grondslag biedt om de regelgeving met betrekking tot het verdeelmodel onverbindend te verklaren of buiten toepassing te laten, omdat geen sprake is van een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikel 94 van de Grondwet. Van strijd met artikel 108, derde lid, en artikel 187 van de Gemeentewet is geen sprake, nu de wetgever met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) en de PW is afgestapt van een declaratiesysteem waarbij de kosten volledig worden vergoed en heeft gekozen voor een systeem van budgetfinanciering. Het verdeelmodel is als zodanig niet in strijd met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel. De keuze voor het verdeelmodel is zorgvuldig tot stand gekomen. Het verdeelmodel pakt ook in zijn algemeenheid niet evident onredelijk uit. De toepassing van het verdeelmodel werkt echter voor het college wel evident onredelijk uit en is in het geval van het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Uit rapporten van Ape, de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) en analyses van het SCP volgt dat de herverdeling van het macrobudget voor het college ongunstig uitwerkt. De uitkomst van het verdeelmodel is te onvoorspelbaar en het voor het college sterk negatieve herverdeeleffect was niet voorzienbaar. Met beleid kan het college hierop geen invloed uitoefenen. Dit heeft de staatssecretaris ter zitting erkend. De overgangsregeling voor de invoering van het model en de vangnetregeling vangen de negatieve herverdeeleffecten in onvoldoende mate op. Artikel 6 van het Besluit PW en het verdeelmodel, opgenomen in de bijlage bij het Besluit PW, moeten in het geval van het college buiten toepassing worden gelaten.

3. De staatssecretaris heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de toepassing van het verdeelmodel in het geval van het college leidt tot evident onredelijke herverdeeleffecten.

4. Het college heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het verdeelmodel als zodanig niet in strijd met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de WWB, zoals dat luidde ten tijde van het besluit van 26 september 2014, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met het oog op het toekennen van:

a. algemene bijstand;

b. uitkeringen, als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.

Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, bij wet vastgesteld, waarbij uitgangspunt is dat dit bedrag voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten in verband met uitgaven als bedoeld in het eerste lid.

Op grond van het derde lid van dat artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.

Op grond van het vierde lid van dat artikel wordt de uitkering aan het college ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister bekend gemaakt.

5.2.

Op grond artikel 69, eerste lid, van de PW verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met het oog op:

a. het toekennen van algemene bijstand en van uitkeringen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet;

b. de kosten van de loonkostensubsidies, die op grond van artikel 10d, worden verstrekt.

De leden twee tot en met vier van artikel 69 van de PW zijn gelijkluidend aan de leden twee tot en met vier van het tot 1 januari 2015 geldende artikel 69 van de WWB.

5.3.

Op grond van artikel 71, eerste lid, van de PW wordt het totale bedrag, bedoeld in artikel 69, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, in het jaar waarop het bedrag betrekking heeft bij of krachtens de wet aangepast op basis van nieuwe ramingsgegevens.

Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt, indien het totale bedrag wordt herzien, het bedrag waarmee de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, wordt aangepast, binnen een periode van vier weken na de herziening door Onze Minister vastgesteld.

5.4.

Op grond van artikel 74, eerste lid, van de PW kan Onze Minister op verzoek van een college een vangnetuitkering verlenen indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 van de PW onvoldoende dekking biedt voor de netto lasten van het toekennen van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT