Uitspraak Nº 16/6075 WW. Centrale Raad van Beroep, 2019-08-29

ECLIECLI:NL:CRVB:2019:2879
Date29 Agosto 2019
Docket Number16/6075 WW
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
16 6075 WW

Datum uitspraak: 29 augustus 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2016, 16/1831 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Appellant en mr. Groen zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN
1.1.

Appellant ontving vanaf 7 mei 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft op 29 juni 2015 aan zijn adviseur Werk bij het Werkbedrijf doorgegeven dat hij van 26 juli 2015 tot en met 29 augustus 2015 op vakantie zou gaan. Appellant heeft tijdens een gesprek met het Uwv op 6 oktober 2015 verklaard dat hij in verband met ziekte van zijn moeder eerder naar Marokko is vertrokken, namelijk al op 3 juli 2015 en dat hij daar tot en met 11 september 2015 is gebleven. Het vervroegde vertrek heeft appellant niet gemeld aan het Uwv, omdat hij naar eigen zeggen te veel aan zijn hoofd had. Appellant is naar eigen zeggen langer dan gepland in Marokko gebleven wegens een calamiteit in de familie. Omdat het Uwv al eerder vermoedde dat appellant ook na 29 augustus 2015 in het buitenland verbleef, heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant stopgezet van 31 augustus 2015 tot 12 september 2015.

1.2.

Bij besluit van 9 november 2015 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant over de periode 29 juni 2015 tot en met 30 augustus 2015 herzien, omdat appellant vanaf 3 juli 2015 in het buitenland was anders dan als vakantie. Tevens heeft het Uwv over die periode een bedrag van € 1.956,45 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd.

1.3.

Bij besluit van eveneens 9 november 2015 heeft het Uwv aan appellant wegens het schenden van zijn inlichtingenverplichting een boete opgelegd van € 490,-, zijnde (afgerond) 25% van het benadelingsbedrag.

1.4.

Bij besluit van 9 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 9 november 2015 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat appellant, anders dan hij had doorgegeven, in het buitenland verbleef in verband met de zorg voor zijn zieke moeder en niet wegens vakantie. Appellant heeft voorts zijn inlichtingenverplichting geschonden omdat hij niet heeft doorgegeven dat hij eerder naar het buitenland is vertrokken dan hij had gemeld, namelijk op 3 juli 2015 in plaats van op 26 juli 2015 en daar langer is gebleven. Ten aanzien van de boete heeft het Uwv overwogen dat bij overtreding van de inlichtingenverplichting een boete van 50% van het benadelingsbedrag aan de orde is. Omdat appellant niet in een slechtere positie mag geraken door...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT