Uitspraak Nº 16/700748-14 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2017-03-09

ECLIECLI:NL:RBMNE:2017:1145
Date09 Marzo 2017
Docket Number16/700748-14 (P)
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/700748-14 (P)

Vonnis van de meervoudige strafkamer van 9 maart 2017

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[adres] te [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 7 juli 2016, 7 december 2016, 13 februari 2017 en 14 februari 2017. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 13 en 14 februari 2017. Ter zitting van 23 februari 2017 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie en van hetgeen mr. J.G. Kabalt, advocaat te Breukelen, namens verdachte naar voren heeft gebracht.

2 Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, neer op het volgende:

1. Primair,

a. uitlokking van een poging tot inbraak in vereniging op 5 juni 2014 te De Meern; of

b. poging tot inbraak in vereniging op 5 juni 2014 te De Meern;

Subsidiair, medeplichtigheid aan een poging tot inbraak in vereniging;

2. Medeplegen van het in voorraad hebben en/of te koop aanbieden en/of verkopen van circa 436 emmers valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken (Sigma verf), in de periode van 28 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 te Utrecht;

3. Primair, medeplegen van valsheid in geschrift op 17 januari 2012 en/of 18 april 2012 te Nieuwegein van een arbeidsovereenkomst en/of werkgeversverklaring;

Subsidiair, medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift in de periode van 17 januari 2012 tot en met 24 mei 2012 te Utrecht en/of Nieuwegein en/of Breda;

4. Medeplegen van aanwezig hebben van 266 gram en/of 573 gram hashish op 4 november 2014 te Utrecht.

3 Voorvragen
3.1

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair bepleit dat het Openbaar Ministerie (het OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het OM heeft niet als prioriteit om reguliere inbreuken op te sporen en te vervolgen en vervolgt in beginsel enkel op grond van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht wanneer het algemeen belang in het geding is. In de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude van het college van procureurs-generaal, in werking getreden op 1 februari 2006 (de Aanwijzing) worden enkele niet-cumulatieve gevallen opgesomd waarbij het algemeen belang in het geding is. Nu volgens de raadsman aan geen van de in deze Aanwijzing genoemde gevallen wordt voldaan, heeft het OM het vervolgingsrecht verloren.

De officieren van justitie hebben betoogd dat bij dit soort kwesties terughoudendheid wordt betracht bij de vervolging, maar dat dit niet geldt voor zaken waarbij op grote schaal in strijd met artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht gehandeld is. Daarnaast was er een indicatie van betrokkenheid van een criminele organisatie. Dit leidt tot de conclusie dat een niet-ontvankelijkheid van het OM in deze situatie niet aan de orde is.

De rechtbank overweegt als volgt.

Vooropgesteld zij dat de rechtbank rekening dient te houden met de uit het opportuniteitsbeginsel voortvloeiende beleidsvrijheid van het OM in die zin dat het zich daarbij dient te beperken tot een marginale toetsing. De vraag die derhalve voorligt, is of het OM in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.

De rechtbank heeft acht geslagen op de Aanwijzing, die moet worden beschouwd als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Volgens de Aanwijzing is het uitgangspunt van het OM bij de bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten dat handhaving door de rechthebbende zelf (de civielrechtelijke weg) voorop staat, tenzij het algemeen belang in het geding is. De Aanwijzing noemt een aantal gevallen waarbij dit laatste het geval is, waaronder de situatie waarin sprake is van grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf die de markt verstoren en het bestaan van aanwijzingen van betrokkenheid van criminele organisaties of georganiseerde criminaliteit. Uit het dossier volgt dat het een verdenking betrof van het te koop aanbieden van (in ieder geval) 436 emmers verf met een vals merk. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zou gaan om in totaal 10.000 liter verf. Daarnaast volgt uit het dossier dat er onderzoek is gedaan naar het bestaan van een criminele organisatie. In dit licht kan worden vastgesteld dat er aanknopingspunten waren dat vanwege de verdenking van het op grote schaal vervalsen van emmers merkverf het algemeen belang in het geding was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het OM, gelet op de in de Aanwijzing vermelde criteria voor strafrechtelijke handhaving, in redelijkheid tot zijn vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen. Het OM is ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.

3.2

De overige voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs
4.1

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair onder a, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit. Subsidiair stelt de raadsman dat verdachte ten aanzien van feit 1 hooguit voor de medeplichtigheid kan worden veroordeeld.

4.3

Het oordeel van de rechtbank 1

4.3.1

Ten aanzien van feit 1

Bewijsmiddelen

Vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2014 2

Op 5 juni 2014 werden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] rond 11:05 uur op heterdaad aangehouden bij een woning aan de [adres] in [woonplaats] (toebehorende aan [benadeelde] ) toen zij een poging deden daar in te breken. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn hiervoor veroordeeld.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] (“ [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] ”) d.d. 6 juni 2014 3

Op 5 juni 2014 omstreeks 8.00 uur werd ik door [medeverdachte 5] gebeld. [medeverdachte 5] is de eigenaar van de [bedrijfsnaam 1] . [medeverdachte 5] vertelde mij dat hij een klus voor mij had en vroeg aan mij of ik mijn vrienden [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4]) en [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]) wilde bellen en met hen naar de [bedrijfsnaam 1] wilde komen. Toen [medeverdachte 4] en ik daar aankwamen zijn wij doorgelopen naar de kantine. In de kantine zag ik een Hollandse man zitten. Ik had die man nog niet eerder gezien. Daarna zijn [medeverdachte 4] , Hollandse man en ik in gesprek gegaan. [medeverdachte 3] kwam er later bij. [medeverdachte 5] was niet bij het gesprek aanwezig. Tijdens het gesprek zegt de Hollandse dat hij een klus voor ons heeft. De Hollandse man zei dat er vier vaten in een woning zouden staan. Wij moesten die vaten halen en dan zouden wij tienduizend euro per man krijgen. De Hollandse man zou ons het adres laten zien. Daarna reden wij achter de Hollandse man aan richting De Meern. In De Meern parkeerden wij onze auto’s. Daarna stapte ik bij de Hollandse man in de auto. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] bleven bij de auto’s. De Hollandse man reed met mij langs het adres. Het was ongeveer 1 minuut rijden vanaf waar wij de auto’s hadden geparkeerd. Toen ik met de Hollandse man door de straat reed, zei hij dat wij bij nummer [nummer] moesten zijn. Wij zijn twee keer door die straat gereden. Daarna reden wij weer terug naar de geparkeerde auto’s. Daarna stapte ik uit de auto van de Hollandse man en ben ik samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de auto gestapt en reden wij naar nummer [nummer] .4

De Hollandse man heeft een blanke huidskleur, is tussen de 1.90 en 1.95 meter lang, heeft een normaal postuur en is kaal (zeer kort geschoren). Hij reed in een witte Volkswagen Polo.

Ik hoorde dat de Hollandse man en [medeverdachte 4] het over een motorbende hadden.5

We konden geld verdienen door een viertal vaten uit de woning te halen. De Hollandse man zei dat het 25 liter vaten betrof. De Hollandse man zei dat de vaten in totaal een waarde van 100.000 a 110.000 euro bedroegen. De Hollandse man had het over grondstoffen voor drugs, waar ze pillen mee maken. De Hollandse man had gezegd dat de vaten in de woonkamer of slaapkamer moesten staan. Als we de vaten uit de woning hadden gehaald dan moesten we naar dezelfde parkeerplaats rijden. De Hollandse man zou ons dan bellen. Daarna moesten we de Hollandse man achterna rijden naar een opslagplaats in Utrecht.6

We zouden het geld contant krijgen van de Hollandse man bij aflevering van de vaten bij de loods.

De Hollandse man heeft de opdracht gegeven om in te breken. Wij hadden geld nodig en hebben daarom de klus aangenomen.7

Ik hoorde van de Hollandse man dat er ook poeder in de koelkast of vriezer van de woning zou liggen. Het poeder moesten we ook meenemen.

Ik hoorde van de Hollandse man dat er ook heel veel cash in de woning zou kunnen liggen. Als we dat tegenkwamen dan moesten we dat ook maar gelijk meenemen van hem.8

Proces-verbaal herkenning [verdachte] met bijlage 9

Op 11 februari 2015 spraken wij, verbalisanten, met [medeverdachte 2] in zijn woning.

[medeverdachte 2] kon zich de bewuste dag van de poging inbraak goed herinneren. Hij verklaarde dat door een kale man de woning te De Meern aan de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT