Uitspraak Nº 16/701585-12 (ontneming). Rechtbank Midden-Nederland, 2017-08-23

CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
ECLIECLI:NL:RBMNE:2017:4460
Date23 Agosto 2017
Docket Number16/701585-12 (ontneming)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/701585-12 (ontneming)

Vonnis van de rechtbank van 23 augustus 2017

in de ontnemingszaak tegen

[veroodeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,

wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,

verder ook de veroordeelde te noemen.

1 De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:

- de vordering ten bedrage van € 49.127,48 die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;

  • -

    het strafdossier onder parketnummer 16/701585-12, waaronder het proces-verbaal van opsporingsonderzoek met nummer PL0950 2013157913 (pagina 1 tot en met 7132);

  • -

    het veroordelend arrest van 4 december 2015 waaruit blijkt dat veroordeelde door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, is veroordeeld tot de in dat arrest vermelde straf ter zake van (voor zover thans relevant):

feit 1:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet alsmede het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

feit 2:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

  • -

    het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (hierna: het rapport) van 20 februari 2015 in het onderzoek […] , met bijlagen (pagina 1 tot en met 688);

  • -

    het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’ van 9 september 2014, met betrekking tot [medeveroordeelde 1] en [A] , in het onderzoek […] , met bijlagen (2 ordners);

  • -

    de conclusie van eis van het Openbaar Ministerie van 6 december 2016;

  • -

    de conclusie van antwoord van de raadsman van 23 januari 2017;

  • -

    de conclusie van repliek van het Openbaar Ministerie van 21 april 2017;

  • -

    de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting en de overige stukken in het dossier.

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015, 1 februari 2017 (regiezittingen) en 12 juli 2017 (inhoudelijke behandeling). De officier van justitie en de raadsman, mr. W.J. Ausma, zijn daarbij aanwezig geweest.

De veroordeelde is op de bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen, maar is niet aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling op 12 juli 2017.

2 Het wederrechtelijk verkregen voordeel
2.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, conform het ontnemingsrapport, geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 49.127,48.

De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover relevant voor de beslissing, hierna besproken.

2.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat het uitgangspunt bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel is dat daadwerkelijk genoten voordeel wordt ontnomen. Veroordeelde is volgens het arrest betrokken bij één hennepkwekerij ( [straatnaam] , [vestigingsplaats] ). Er zijn volgens de raadsman geen aanwijzingen dat veroordeelde -een uitvoerder zonder veel zeggenschap- afwist van andere hennepkwekerijen, noch dat hij ook deelde in de opbrengsten. De berekening is gebaseerd op hypotheses en aannames.

Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de politie nalatig is geweest in het onderzoek met betrekking tot de kwekerij aan de [straatnaam] in [vestigingsplaats] . Nu de afmetingen van de betreffende kwekerij niet bekend zijn kan de exacte opbrengst niet worden berekend. Ook om die reden dient de vordering te worden afgewezen.

Meer subsidiair heeft de raadsman opgemerkt dat bij de berekening van deze kwekerij moet worden uitgegaan van het meest voordelige scenario en gezien de rol van veroordeelde een percentage van 2,5 procent van de opbrengst aan hem kan worden toegerekend.

De raadsman heeft verder enkele stellingen naar voren gebracht. Deze zullen hierna worden besproken, voor zover de stellingen van belang zijn voor de beoordeling door de rechtbank.

2.3

Het oordeel van de rechtbank

2.3.1

De grondslag voor het opleggen van de ontnemingsmaatregel

Het uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vormt het onder 1 genoemde arrest van 4 december 2015.

Uit dit arrest volgt dat [veroodeelde] is veroordeeld voor het deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 7 februari 2011 tot en met 27 februari 2013 en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in de kwekerij aan de [straatnaam] in [vestigingsplaats] (zaaksdossier 5) in de periode van 1 november 2012 tot en met 22 januari 2013. De vraag is of veroordeelde hieruit voordeel heeft genoten en zo ja, tot welk bedrag.

Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat veroordeelde, als deelnemer van de criminele organisatie, voordeel heeft genoten van de opbrengsten van alle hennepkwekerijen waarbij de criminele organisatie betrokken is geweest. Conform het rapport dient het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor de tien kwekerijen waar sprake is geweest van eerdere oogsten (zaaksdossiers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 13) te worden vastgesteld op € 1.965.099,09. Gelet op de rol van veroordeelde, zoals omschreven in het vonnis van de rechtbank van 3 juni 2014, is het volgens het Openbaar Ministerie aannemelijk dat hij een percentage van 2, 5 procent van deze opbrengst heeft genoten.

Ontnemen op basis van art, 140 Wetboek van Strafrecht?

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde deelde in de opbrengsten van alle kwekerijen waarbij de criminele organisatie betrokken was.

De grondgedachte van de ontnemingsmaatregel is dat bij de veroordeelde het voordeel wordt ontnomen dat hij daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen. Dit voordeel kan worden berekend op basis van de strafbare feiten waarbij de veroordeelde feitelijk betrokken is geweest, maar kan ook worden geschat aan de hand van het voordeel dat door de criminele organisatie – waaraan veroordeelde heeft deelgenomen – wederrechtelijk is verkregen.

Wanneer het individuele voordeel wordt berekend aan de hand van het voordeel van de criminele organisatie is het volgende van belang. De omstandigheid dat het door een criminele organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel mede afkomstig is uit concrete strafbare feiten waarvan veroordeelde is vrijgesproken, doet in beginsel niet af aan de mogelijkheid van ontneming van het door veroordeelde uit zijn deelneming aan die criminele organisatie verkregen voordeel. Voor deelneming aan een criminele organisatie is namelijk niet vereist dat de deelnemer strafbaar betrokken is geweest bij strafbare feiten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht en waarmee die organisatie daadwerkelijk voordeel heeft behaald (Hoge Raad 15 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1580). Verder is ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen door middel van deelneming aan een criminele organisatie, ook wat betreft feiten die door andere leden van de organisatie zijn gepleegd, niet strijdig met het [achternaam] -arrest, voor zover uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat veroordeelde feitelijk deelde in de opbrengst van door andere leden van de organisatie gepleegde misdrijven (Hoge Raad 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6046).

De enkele aanname dat de opbrengst van de criminele organisatie wordt verdeeld over alle deelnemers, ook over degenen die niet bij de feitelijke strafbare feiten betrokken zijn, is echter onvoldoende. De vaststelling dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en de schatting van de omvang daarvan dient daarbij vooraf te gaan aan de vraag welk aandeel van het totale voordeel aan de betrokkene moet worden toegerekend (Hoge Raad 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:881). Dat de veroordeelde daadwerkelijk meedeelt in de opbrengst van alle strafbare feiten waarvoor de criminele organisatie verantwoordelijk is, moet kunnen worden afgeleid uit de bewijsmiddelen.

De rechtbank merkt allereerst op dat de rechtbank in het vonnis van de strafzaak van 3 juni 2014 expliciet heeft overwogen dat alle veroordeelden hebben deelgenomen aan één en dezelfde organisatie. Deze organisatie is door de rechtbank verantwoordelijk gehouden voor alle twaalf bewezen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT