Uitspraak Nº 16/706066-17 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2019-04-11

ECLIECLI:NL:RBMNE:2019:1497
Docket Number16/706066-17 (P)
Date11 Abril 2019
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/706066-17 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 11 april 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1964] te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië),

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres

[adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juli 2018, 10 december 2018, 6 maart 2019 en 28 maart 2019.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 september 2017 te Nieuwegein, Maarssen en/of in Nederland en/of Europa, samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen;

feit 2: in de periode van 1 maart 2017 tot en met 11 september 2017 in Nieuwegein, Maarsen en/of in Nederland en/of Europa heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;

feit 3: op 11 september 2017 in Nieuwegein samen met anderen valse bankbiljetten in euro’s, Zwitserse francs en/of Engelse ponden in voorraad heeft gehad, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.

Ten aanzien van feit 2: de criminele organisatie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van oplichtingen. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien. Volgens de officier van justitie kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de organisatie (gewoonte)witwassen als oogmerk had. Verdachte moet van dat deel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 1: witwassen

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zowel opzettelijk gewoontewitwassen als eenvoudig witwassen. Over het opzettelijk witwassen heeft de officier opgemerkt dat de samenhang tussen de bewijsmiddelen ten aanzien van de eenvoudige kasopstelling en de deelname aan een criminele organisatie het vermoeden rechtvaardigt dat de geldstromen in de ten laste gelegde periode hun oorsprong vinden in enig (oplichtings)misdrijf. Uit OVC- en tapgesprekken blijkt dat verdachte wist van de illegale herkomst van het geld. Nu hij dit geld gedurende een substantiële periode heeft witgewassen, kan worden bewezen dat hij een gewoonte van het witwassen heeft gemaakt. De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd ten aanzien van het medeplegen, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander.

Ook het eenvoudig witwassen kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat kan worden bewezen dat verdachte een bedrag van

€ 126.500,- (gewoon) heeft witgewassen.

Ten aanzien van feit 3: vals geld

Volgens de officier kan ook het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat verdachte een grote hoeveelheid vals geld in voorraad heeft gehad die hij als echt en onvervalst wilde uitgeven. Uit tapgesprekken blijkt dat hij wist dat het om valse biljetten ging.

4.2

Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 2: de criminele organisatie

De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde opgemerkt dat onvoldoende duidelijk is of sprake was van een gemeenschappelijk oogmerk, nu verdachten zich – ook afzonderlijk van elkaar – met verschillende vormen van oplichting zouden bezig houden. Dat betekent ook dat het nog maar de vraag is of kan worden bewezen dat verdachte deelnam aan een organisatie.

Indien de rechtbank toch bewezen acht dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, kan niet worden bewezen dat hij dat als oprichter, leider of bestuurder heeft gedaan. Hierbij is van cruciaal belang dat verdachte analfabeet is en dat – onder meer – niet kan worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de inhoud van hetgeen door de eventuele organisatie op schrift zou zijn gesteld, waaronder mails, visitekaartjes, afspraakbevestigingen en leningsovereenkomsten. Tot slot heeft de raadsman er nog op gewezen dat geen van de gestelde misdrijven is voltooid.

Ten aanzien van feit 1: witwassen

De raadsman heeft (partiële) vrijspraak bepleit.

De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het (gewoon) witwassen van de geldbedragen die in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn aangetroffen. De woning is niet van verdachte en het feit dat hij nog veel contact heeft met [medeverdachte 2] en regelmatig in haar woning verblijft, maakt niet dat verdachte de in de woning aangetroffen bedragen op 11 september 2017 voorhanden had. Tussen verdachte en [medeverdachte 2] is immers geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Bovendien heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij de aangetroffen € 15.700,- van haar minnaar heeft gekregen. Daar komt nog bij dat uit het dossier niet is gebleken dat in de ten laste gelegde periode voltooide oplichtingen of andere delicten zijn gepleegd waarmee het aangetroffen geld zou kunnen zijn verdiend, aldus de raadsman. Verdachte moet dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het opzettelijk (gewoonte)witwassen heeft de raadsman – zo begrijpt de rechtbank – partiele vrijspraak bepleit. Er lijkt sprake te zijn van een dubbeltelling met betrekking tot de getaxeerde kleding en goederen, nu onduidelijk is of de taxatiewaarde met de aanschafwaarde is verminderd. Daar komt nog bij dat enkel op grond van de goede staat van de goederen (met name sieraden en kleding) – ten onrechte – is aangenomen dat alle aan verdachte toegerekende goederen in de onderzoeksperiode zijn aangeschaft.

De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in de eenvoudige kasopstelling opgenomen prepaidkaart (€ 400,-), de contante geldbedragen die op naam van verdachte zijn gestuurd en de aan verdachte toegerekende kosten voor brandstof, voeding en de aanschaf van de Volkswagen Golf (kenteken [kenteken] ).

Ten aanzien van feit 3: vals geld

De raadsman heeft (partiële) vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde.

Het valse geld is in de woning van de moeder van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Verdachte stond niet op het adres ingeschreven en verbleef daar evenmin. Hij had op één slaapkamer in de woning wel een grote hoeveelheid kleding opgeslagen. Dat betekent dat hooguit kan worden gesteld dat verdachte wetenschap had van het valse geld dat op díe slaapkamer is aangetroffen. Dat in een andere slaapkamer een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen op plastic folie waarin valse biljetten zaten, maakt het voorgaande niet anders, nu het een verplaatsbaar spoor betreft. Het geld dat (ook in de slaapkamer met kleding van verdachte) is aangetroffen is echter zo onmiskenbaar vals, dat niet kan worden gesteld dat het geld was bedoeld om als echt en onvervalst te doen uitgeven, aldus de raadsman.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis worden de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 3 onder de paragraaf 4.3.1. weergegeven en worden tussendoor reeds korte bewijsoverwegingen opgenomen. Paragraaf 4.3.2. betreft een algehele bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en paragraaf 4.3.3. betreft een algehele bewijsoverweging ten aanzien van feit 3. In de paragrafen 4.3.4. en 4.3.5. wordt het bewijs voor feit 1 weergegeven en besproken. De bewijsmiddelen worden telkens slechts gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben. De rechtbank gaat op grond van wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1

4.3.1.

Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2 en 3

(criminele organisatie en vals geld)

Aanleiding

Naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen over mogelijke criminele activiteiten van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is de politie eenheid Midden-Nederland een onderzoek (09Piano) naar hem gestart.2 Er is een bevel tot observatie van [medeverdachte 1] verstrekt en ter ondersteuning daarvan is op 3 maart 2017 een baken geplaatst onder de auto (op naam van) van [medeverdachte 1] , een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen).3

Contacten met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]

Uit voormeld onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] regelmatig contact had met verdachte. Over deze contacten is – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende geverbaliseerd:

Op 7 maart 2017 heeft het observatieteam de Volkswagen met twee mannen vanuit...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT