Uitspraak Nº 16/994014-14 (P). Rechtbank Midden-Nederland, 2021-03-31

ECLIECLI:NL:RBMNE:2021:1251
Date31 Marzo 2021
Docket Number16/994014-14 (P)
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16/994014-14 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2021

in de strafzaak tegen

[verdachte ] ,

geboren op [1966] te [geboorteplaats] (Marokko),

ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:

[adres] , [woonplaats] .

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 en 9 november 2020, 1 en 3 februari 2021 en 17 maart 2021 (sluiting onderzoek).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.J.M. van Dis-Setz en van hetgeen verdachte, zijn raadsvrouw mr. M.M. Mokveld en zijn raadsman mr. F.F.H. Sijbers, beiden advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2 AANLEIDING VAN HET ONDERZOEK EN TENLASTELEGGING
2.1

Aanleiding van het onderzoek

Verdachte is op 14 mei 2003 door het Landgericht Aken (Duitsland) veroordeeld voor zes gevallen van beleggingsfraude in de jaren 1994 tot en met 1996. De beleggingsfraude vond volgens het vonnis plaats via de bedrijven [bedrijf 1] GmbH (hierna: [bedrijf 1] ), [bedrijf 2] GmbH (hierna: [bedrijf 2] ) en [bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] ). De voor belegging bestemde gelden van de in totaal 296 klanten, werden geïnd door [bedrijf 3] . [bedrijf 3] heeft een deel van de ontvangen gelden overgemaakt naar [bedrijf 4] S.A. (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 5] S.A. (hierna: [bedrijf 5] ) en [bedrijf 6] GmbH (hierna: [bedrijf 6] ). Via [bedrijf 6] ontving verdachte een honorarium voor adviseurswerkzaamheden. In het Duitse vonnis kon niet worden vastgesteld aan wie de gelden van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] ten goede zijn gekomen. Tijdens een FIOD-onderzoek in 2011 is bij verdachte een overzicht van de bankrekeningen van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] aangetroffen. Ook zijn stukken van een Zwitserse bankrekening op naam van [bedrijf 7] Ltd (hierna: [bedrijf 7] ) aangetroffen. Verder ontdekte de Belastingdienst tijdens een vastgoedonderzoek dat het bedrijf [bedrijf 8] N.V. (hierna: [bedrijf 8] ), gevestigd op Curaçao, (hypothecaire) leningen verstrekte aan leden van slechts één gezin, te weten verdachte en zijn drie broers, en aan een bedrijf waarbij verdachte en een van zijn broers betrokken waren.

Bovenstaande heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen onder de naam Carnivoor. Dit onderzoek heeft vervolgens geresulteerd in onder andere de onderhavige strafzaak.

2.2

Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

zich (al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 8] en/of [bedrijf 7] ), samen met andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 november 2015 te Alkmaar, Almere, Hoofddorp, Groningen, Maarssen , Utrecht , Curaçao, Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen met betrekking tot:

  • -

    onroerend goed in Duitsland;

  • -

    ontvangen betalingen van [bedrijf 9] B.V. (hierna: [bedrijf 9] );

  • -

    ontvangen betalingen van [bedrijf 4] / [bedrijf 5] ;

  • -

    aandelen van [bedrijf 9] en betalingen aan [bedrijf 9] ;

  • -

    een bedrijfspand te [vestigingsplaats] ;

  • -

    diverse woningen en/of leningen in verband met de aankoop van die woningen;

  • -

    een banktegoed te Curaçao;

  • -

    geldbedragen van en betalingen door [bedrijf 7] ;

  • -

    een geldbedrag.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging een aantal standpunten naar voren gebracht. Deze zullen hierna, voor zover relevant, worden besproken.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

Bewijsmiddelen

Omwille van de leesbaarheid heeft de rechtbank de bewijsmiddelen in bijlage II van dit vonnis opgenomen.

4.3.2

Bewijsoverweging

Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is. De verdediging heeft gesteld dat niet kan worden bewezenverklaard dat de voorwerpen op de tenlastelegging van misdrijf afkomstig zijn.

4.3.2.1 Van misdrijf afkomstig

Juridisch kader

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen in art. 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.

Vermoeden van misdrijf afkomstig

Gelet op het bovenstaande kader zal de rechtbank eerst beoordelen of er een redelijk vermoeden is dat de voorwerpen afkomstig zijn van misdrijf. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.

Veroordeling voor beleggingsfraude in Duitsland

Verdachte is op 14 mei 2003 in Duitsland veroordeeld voor zes gevallen van beleggingsfraude, gepleegd in de periode van 1994 tot en met 1996. Uit het vonnis blijkt het volgende.

296 klanten stelden in totaal DEM 30.523.736,46 ter beschikking aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] voor beleggingen. Van deze middelen vloeiden gelden af naar verschillende bedrijven, waaronder:

[bedrijf 4] DEM 7.278.667,56

[bedrijf 6] DEM 1.107.504,40

[bedrijf 5] DEM 364.431,96

[bedrijf 4] en [bedrijf 5] ontvingen de gelden op grond van schijncontracten: er werd door die bedrijven geen enkele tegenprestatie geleverd.

De beleggers hebben gemiddeld 89% van de in totaal door hen ter beschikking gestelde som verloren. Deze verliezen van de beleggers berustten op een door de bedrijfsgroep [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] gevolgde strategie om het ter beschikking gestelde kapitaal te gebruiken voor het uitvoeren van in principe economisch onzinnige transacties om ten gunste van het bedrijf [bedrijf 3] provisies te behalen (provisie-uitzuigerij). Hierdoor werd het belegde kapitaal van de klanten in ruime mate opgebruikt. Door dit bedrijfsbeleid werden de beleggers misleid. Uit verschillende getuigenverklaringen volgt dat verdachte dit beleid binnen [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft bepaald. De overheersende positie van verdachte wordt in het bijzonder duidelijk doordat aanzienlijke bedragen op grond van zijn adviseursovereenkomsten naar het bedrijf [bedrijf 6] , dat later onder de naam [bedrijf 10] optrad, zijn gestroomd. In het vonnis wordt in meer detail ingegaan op zes specifieke gevallen. Geoordeeld wordt dat verdachte zich in die gevallen schuldig heeft gemaakt aan bedrog.

Op 4 maart 2018 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat het Duitse vonnis, waarvan de tenuitvoerlegging werd verzocht, gewezen is ter zake van een feit dat naar Nederlands recht strafbaar is als oplichting.

Anders dan de verdediging in onderhavige zaak, is de rechtbank van oordeel dat de in het Duitse vonnis vastgestelde feiten, waaronder de gevolgde strategie en het bedrijfsbeleid van de betrokken entiteiten alsook het percentage van verloren inleggelden, het vermoeden rechtvaardigen dat niet alleen met betrekking tot de zes nader onderzochte beleggers bedrog is gepleegd, maar dat dit het geval was voor alle bij het onderzoek betrokken klanten van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Vermoed kan daarom worden dat de miljoenen die vanuit [bedrijf 3] naar [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] zijn afgevloeid van misdrijf afkomstig zijn.

Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte ook kon beschikken over die gelden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de enig...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT