Uitspraak Nº 17/00278 en 17/00279. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2018-03-30

ECLIECLI:NL:GHSHE:2018:1399
Docket Number17/00278 en 17/00279
Date30 Marzo 2018
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00278 en 17/00279

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 maart 2017, nummers BRE 15/7278 en 15/7279, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde informatiebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

Met dagtekening 27 augustus 2014 zijn aan belanghebbende informatiebeschikkingen zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven. Deze beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 15 oktober 2015, gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende een termijn van vier weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2018 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , advocaat te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [C] en [D] .

Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de hoger beroepen van de erven van [E] , met kenmerknummers 17/00280 en 17/00281.

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat een nadere zitting wordt gehouden op 15 februari 2018 en dat belanghebbende voor die zitting op de voet van artikel 8:59 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in persoon wordt opgeroepen.

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft de Inspecteur vóór de nadere zitting stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 februari 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende [F] , advocaat te [B] , en namens de Inspecteur [C] . Belanghebbende is niet verschenen.

Tijdens deze nadere zitting is het hoger beroep van belanghebbende gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de hoger beroepen van de erven van [E] , met kenmerknummers 17/00280 en 17/00281.

1.9.

Aan het einde van de nadere zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. [belanghebbende] (hierna: de echtgenote), geboren op [geboortedatum 1] 1936, was gehuwd met [G] , geboren op [geboortedatum 2] 1933 en overleden op [datum] 2013 (hierna: de erflater). Uit dat huwelijk zijn twee kinderen geboren.

2.2.

De erfgenamen van erflater zijn diens echtgenote en de twee kinderen (de erven).

2.3.

Met dagtekening 27 augustus 2014 heeft de inspecteur aan zowel de erven als de echtgenote voor ieder jaar afzonderlijk een informatiebeschikking verzonden waarin naar aanleiding van de voor de jaren 2010 en 2011 ingediende aangiften IB/PVV vragen zijn gesteld over de gerechtigdheid van zowel de erflater als de echtgenote tot een bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KBL) in Luxemburg (hierna: de KBL-rekening). Daarin zijn voor ieder jaar telkens de volgende vragen en verzoeken opgenomen:

‘1. Is deze bankrekening/belegging in [jaar] nog steeds door u aangehouden?

2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief de onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari [jaar]?

3. Zo nee, waar wordt het eerder bij de KBL te Luxemburg gestalde vermogen in [jaar] aangehouden?

4. Wat is het saldo van die andere rekening(en) op 1 januari [jaar]?

5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?

6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.’

Tevens heeft de inspecteur belanghebbenden op artikel 25, derde lid, van de AWR gewezen.

2.4.1.

De inspecteur heeft eerder ter zake van de jaren 2008 en 2009 informatiebeschikkingen aan erflater en de echtgenote gegeven in verband met de KBL-rekening. Partijen hebben over die jaren al geprocedeerd.

2.4.2.

Inzake het jaar 2008 heeft deze rechtbank op 15 april 2016 (zaaknummers 14/2465 en 14/2466) geoordeeld over de in geschil zijnde vragen of de erflater en de echtgenote terecht als rekeninghouder zijn geïdentificeerd, of de inspecteur op grond van artikel 47 van de AWR terecht vragen aan belanghebbenden heeft gesteld en of belanghebbenden aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR hebben voldaan. De rechtbank heeft de inspecteur in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT