Uitspraak Nº 17/03147. Hoge Raad, 2019-04-09

ECLIECLI:NL:HR:2019:546
Docket Number17/03147
Date09 Abril 2019

9 april 2019

Strafkamer

nr. S 17/03147 H

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2009, nummer 20/000903-08, ingediend door Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, namens:

[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Kamer van de Rechtbank Breda van 26 februari 2008 - de aanvrager ter zake van "Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid, van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.

2 De aanvraag tot herziening
2.1.

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2.

De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat indien het Hof bekend was geweest met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2060, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager of tot ontslag van alle rechtsvervolging.

3 Procesverloop
3.1.

De Advocaat-Generaal heeft bij conclusie van 13 februari 2018 geconcludeerd dat de Hoge Raad de behandeling van het cassatieberoep schorst,

- hetzij totdat het HvJ EU de prejudiciële vraag gesteld door het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof in de zaak C-234/17 heeft beantwoord;

- hetzij met het oog op vragen van uitleg die de Hoge Raad aan het HvJ EU zal stellen met de strekking in hoeverre het Unierecht verplicht tot herziening van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling als deze in het licht van een later arrest van het HvJ EU in strijd met het Unierecht blijkt te zijn.

3.2.

Bij arrest van 24 oktober 2018 heeft het HvJ EU uitspraak gedaan in voornoemde zaak C-234/17, ECLI:EU:C: 2018:853.

3.3.

De Hoge Raad heeft bij tussenarrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2339, de Advocaat-Generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over voornoemde uitspraak van het HvJ EU van 24 oktober 2018 in de zaak C-234/17.

3.4.

Bij nadere conclusie van 19 februari 2019 heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de aanvraag.

3.5.

De raadsman van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

4 Beoordeling van de aanvraag
4.1.

Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling. Voorts bepaalt art. 457, eerste lid aanhef en onder b, Sv dat ook een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin, kort gezegd, een schending van het EVRM is vastgesteld, grond kan zijn voor herziening.

4.2.

De aanvraag stelt de vraag aan de orde of het Unierecht noopt tot een zodanig ruime interpretatie van de herzieningsgronden genoemd in art. 457 Sv dat een uitspraak van het HvJ EU (zoals in het onderhavige geval die van 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2060, betrekking hebbend op de Duitse strafzaken tegen Markus D. en G.) moet leiden tot herziening van een eerdere strafrechtelijke veroordeling indien uit die uitspraak van het HvJ EU blijkt dat deze strafrechtelijke veroordeling - achteraf bezien - niet verenigbaar is met het Unierecht.

4.3.1.

In zijn arrest van 24 oktober 2018 in de zaak C-234/17, ECLI:EU:C:2018:853, heeft het HvJ EU het volgende overwogen:

"20. Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht, in het bijzonder de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, aldus dient te worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond hiervan verplicht is om een rechtsmiddel naar nationaal recht waarmee bij schending van het EVRM of van een van de protocollen erbij kan worden verkregen dat een strafprocedure die is afgesloten met een in kracht van gewijsde gegane nationale beslissing wordt overgedaan, uit te breiden tot schendingen van het Unierecht, met name tot inbreuken op het in artikel 50 van het Handvest en artikel 54 SUO gewaarborgde grondrecht.

21. Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat het bij gebreke van een Unieregeling ter zake, krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van de interne rechtsorde van die staten is hoe het beginsel van het gezag van gewijsde ten uitvoer wordt gelegd, met inachtneming evenwel van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid (arrest van 10 juli 2014, Impresa Pizzarotti, C-213/13, EU:C:2014: 2067, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22. In overeenstemming met het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking, mogen immers de procedureregels voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arresten van 16 december 1976, Rewe-Zentralfinanz en Rewe-Zentral, 33/76, EU:C:1976: 188, punt 5; 14 december 1995, Peterbroeck, C-312/93, EU:C:1995:437, punt 12; 15 april 2008, Impact, C-268/06, EU:C:2008:223, punt 46, en 27 juni 2013, Agrokonsulting-04, C-93/12, EU:C:2013:432, punt 36).

23. De uit die beginselen voortvloeiende vereisten gelden zowel voor de aanwijzing van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen die op dat recht zijn gebaseerd als voor de vaststelling van de procedurevoorschriften voor dergelijke vorderingen (zie in die zin arresten van 15 april 2008, Impact, C-268/06, EU:C:2008:223, punt 47, en 27 juni 2013, Agrokonsulting-04, C-93/12, EU:C:2013: 432, punt 37).

24. Bij het onderzoek of deze vereisten in acht zijn genomen, moet rekening worden gehouden met de plaats van de betrokken voorschriften in de gehele procedure, met het verloop van de procedure en met de bijzondere kenmerken van deze voorschriften voor de verschillende nationale instanties (arrest van 27 juni 2013, Agrokonsulting-04, C-93/12, EU:C:2013:432, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Gelijkwaardigheidsbeginsel

25. Volgens de in punt 22 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak verbiedt het gelijkwaardigheidsbeginsel een lidstaat om procedureregels vast te stellen die minder gunstig zijn voor vorderingen ter bescherming van de rechten die justitiabelen aan het Unierecht ontlenen dan voor soortgelijke nationale vorderingen.

26. In dit verband blijkt uit de verwijzingsbeslissing en uit het antwoord op een vraag die het Hof ter terechtzitting aan de Oostenrijkse regering heeft gesteld, dat het in § 363a van het wetboek van strafvordering bedoelde verzoek strekkende tot het overdoen van de strafzaak moet worden beschouwd als een nationale vordering.

27. Derhalve moet worden nagegaan of die vordering vergelijkbaar is met een vordering die ertoe strekt de uit het Unierecht voortvloeiende rechten, in het bijzonder de daarin neergelegde grondrechten, te beschermen, gelet op het voorwerp, de oorzaak en de voornaamste kenmerken van die vorderingen (zie in die zin arrest van 27 juni 2013...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
2 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 200.289.248/01. Gerechtshof Den Haag, 2022-04-26
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 26 april 2022
    ...gepubliceerd. 3 ECLI:NL:GHSHE:2013:5853. 4 ECLI:EU:C:2014:2060. 5 ECLI:NL:PHR:2018:118. 6 ECLI:EU:2018:853. 7 ECLI:NL:PHR:2019:150. 8 ECLI:NL:HR:2019:546. 9 HvJEU 30 september 2003, C-224/01, ECLI:C:2003:513 Köbler. 10 HR 9 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC0867 (Staat t. Van Gelder); NJ 1987, 25......
  • Uitspraak Nº C-09-559607-HA ZA 18-965. Rechtbank Den Haag, 2020-09-30
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 30 september 2020
    ...gepubliceerd. 3 ECLI:NL:GHSHE:2013:5853. 4 ECLI:EU:C:2014:2060. 5 ECLI:NL:PHR:2018:118. 6 ECLI:EU:2018:853. 7 ECLI:NL:PHR:2019:150. 8 ECLI:NL:HR:2019:546. 9 ECLI:NL:HR:1986:AC0867. 10 ECLI:NL:HR:2009:BJ4850. 11 ECLI:NL:HR:2018:677. ...
2 sentencias
  • Uitspraak Nº 200.289.248/01. Gerechtshof Den Haag, 2022-04-26
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 26 april 2022
    ...gepubliceerd. 3 ECLI:NL:GHSHE:2013:5853. 4 ECLI:EU:C:2014:2060. 5 ECLI:NL:PHR:2018:118. 6 ECLI:EU:2018:853. 7 ECLI:NL:PHR:2019:150. 8 ECLI:NL:HR:2019:546. 9 HvJEU 30 september 2003, C-224/01, ECLI:C:2003:513 Köbler. 10 HR 9 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC0867 (Staat t. Van Gelder); NJ 1987, 25......
  • Uitspraak Nº C-09-559607-HA ZA 18-965. Rechtbank Den Haag, 2020-09-30
    • Nederland
    • Rechtbank Den Haag (Neederland)
    • 30 september 2020
    ...gepubliceerd. 3 ECLI:NL:GHSHE:2013:5853. 4 ECLI:EU:C:2014:2060. 5 ECLI:NL:PHR:2018:118. 6 ECLI:EU:2018:853. 7 ECLI:NL:PHR:2019:150. 8 ECLI:NL:HR:2019:546. 9 ECLI:NL:HR:1986:AC0867. 10 ECLI:NL:HR:2009:BJ4850. 11 ECLI:NL:HR:2018:677. ...

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT