Uitspraak Nº 17/04567. Hoge Raad, 2019-07-19

ECLIECLI:NL:HR:2019:1223
Docket Number17/04567
Date19 Julio 2019

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 17/04567

Datum 19 juli 2019

ARREST

In de zaak van

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Algemene Zaken,

Ministerie van Defensie en Ministerie van Buitenlandse Zaken),

zetelende te Den Haag,

EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,

hierna: de Staat,

advocaat: mr. K. Teuben,

tegen

1. [verweerster 1] ,
wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

3. [verweerster 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

4. [verweerster 4] ,
wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

5. [verweerster 5] ,
wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

6. [verweerster 6] ,

wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

7. [verweerster 7] ,
wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

8. De erven van [verweerster 8] ,

laatstelijk gewoond hebbende te

[woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

9. [verweerster 9] ,

wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

10. [verweerster 10] ,

wonende te [woonplaats] ,

Bosnië-Herzegovina,

11. De stichting STICHTING MOTHERS OF SREBRENICA,

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTERS in cassatie, eiseressen in het incidenteel cassatieberoep,

Verweersters onder 1 t/m 10 hierna: [verweersters] , verweerster onder 11 hierna: de Stichting en verweersters onder 1 t/m 11 hierna: de Stichting c.s.,

advocaten: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk en mr. M.J. Schenck.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak C/09295247/ HA ZA 07-2973 van de rechtbank Den Haag van

16 juli 2014;

b. het arrest in de zaken 200.158.313/01 en 200.160.317/01 van het gerechtshof Den Haag

van 27 juni 2017.

De Staat heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Stichting c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.

De zaak is voor partijen mondeling en schriftelijk toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging en verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.

De advocaten van de Stichting c.s. hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

Inleiding

2.1.1 Deze zaak ziet op de gebeurtenissen die in 1995 hebben plaatsgevonden rond de val van de stad Srebrenica. Naar aanleiding van die gebeurtenissen heeft de Hoge Raad al in twee eerdere procedures uitspraken gedaan.

In 2012 heeft de Hoge Raad in een door de Stichting en [verweersters] tegen de Verenigde Naties (hierna ook: VN) aangespannen procedure geoordeeld dat aan de VN immuniteit van jurisdictie toekomt.1 Het EHRM heeft geoordeeld dat die immuniteit geen schending oplevert van art. 6 EVRM.2

In 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door [A] en familieleden van [B] op 13 juli 1995 weg te sturen van de compound van Dutchbat, waarop zij op dat moment verbleven. Dit handelen werd onrechtmatig geoordeeld wegens de wetenschap die Dutchbat inmiddels bezat over de risico’s waaraan zij zouden worden blootgesteld.3

In de onderhavige zaak stellen de Stichting en [verweersters] de Staat aansprakelijk voor het handelen en nalaten van Dutchbat in de periode voorafgaand aan en volgend op de val van de stad Srebrenica. Zij betogen dat Dutchbat te weinig heeft gedaan om de opmars van de Bosnische Serven te stuiten en de bevolking van Bosnische moslims te beschermen. Ook heeft Dutchbat volgens hen onrechtmatig gehandeld door mee te werken aan de evacuatie van de vluchtelingen die naar de mini safe area van Dutchbat waren gevlucht. Bij die evacuatie zijn de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven van de overige vluchtelingen gescheiden en afgevoerd, waarna zij zijn vermoord.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die de door de Stichting vertegenwoordigde personen hebben geleden als gevolg van de medewerking die Dutchbat heeft verleend aan de deportatie van de mannelijke vluchtelingen die in de namiddag van 13 juli 1995 vanaf de compound door de Bosnische Serven zijn gedeporteerd en vervolgens gedood. De rechtbank heeft de vorderingen van de Stichting c.s. voor het overige afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de Staat in twee opzichten onrechtmatig heeft gehandeld: (i) door op 13 juli 1995 de afscheiding van de mannelijke vluchtelingen door de Bosnische Serven te vergemakkelijken door de vluchtelingen in groepen en door een sluis naar de bussen te laten gaan, en (ii) door de mannelijke vluchtelingen die zich op 13 juli 1995 op de compound bevonden niet de keuze te bieden om op de compound te blijven en hun aldus een kans van 30% te onthouden om niet te worden blootgesteld aan de onmenselijke behandelingen en executies door de Bosnische Serven. Het hof heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van het onder (ii) genoemde handelen.

Zowel de Staat als de Stichting c.s. voeren in cassatie klachten tegen het arrest van het hof aan.

In het navolgende worden eerst de vaststaande feiten (onder 2.1.2) en het verloop van de procedure tot nu toe (onder 2.2.1-2.2.4) weergegeven. Daarna worden de volgende vragen besproken.

Kunnen gedragingen van Dutchbat die tot 11 juli 1995 om 23:00 uur onder VN-vlag hebben plaatsgevonden, aan de Staat worden toegerekend? (zie 3.1.1- 3.6)

Kan de verplichting van art. I Genocideverdrag om genocide te voorkomen rechtstreeks worden toegepast in dit geding tussen burgers en de Staat? (zie 3.7.1-3.7.3)

Welke maatstaf moet worden aangelegd om te beoordelen of het handelen van Dutchbat onrechtmatig was? (zie 4.2.1-4.2.6)

Was bij de leiding van Dutchbat bekend, of had redelijkerwijs bekend moeten zijn, dat er een reëel risico bestond dat het recht van de mannelijke vluchtelingen op lichamelijke integriteit en op leven door de Bosnische Serven zou worden geschonden? (zie 4.3.1-4.4.2)

Was het onrechtmatig dat Dutchbat op 13 juli 1995 de begeleiding van de evacuatie van vluchtelingen die op de mini safe area buiten de compound verbleven, heeft voortgezet? (zie 4.5.1-4.5.5)

Was het onrechtmatig dat Dutchbat aan de mannelijke vluchtelingen die op de compound verbleven, niet de keuze heeft geboden om op de compound achter te blijven? (zie 4.6.1-4.6.9)

Was er een reële kans dat deze mannelijke vluchtelingen, als zij op de compound waren achtergebleven, uit handen van de Bosnische Serven waren gebleven? (zie 4.7.1-4.7.9)

De vaststaande feiten

2.1.2

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(1) Tot 1991 bestond de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië uit zes (deel)republieken, te weten Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië en Slovenië. Deze republieken werden bevolkt door verschillende etnische en religieuze groepen (Kroaten, Serven, moslims en anderen), die al dan niet in de meerderheid waren in de desbetreffende republiek. Door de eeuwen heen was er zowel sprake van vreedzame co-existentie als van conflicten. Deze conflicten bewogen zich telkens langs de genoemde etnische/religieuze lijnen. In 1991 hebben de republieken Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk verklaard van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. Vervolgens zijn in beide republieken gevechten uitgebroken.

(2) De strijdende partijen in Kroatië hebben op 2 januari 1992 een wapenstilstand bereikt en een vredesplan geaccepteerd, dat voorzag in de stationering van een vredesmacht onder bevel van de Verenigde Naties (hierna: VN). De Veiligheidsraad van de VN (hierna: de Veiligheidsraad) heeft bij Resolutie 743 van 21 februari 1992 de United Nations Protection Force (hierna: UNPROFOR) ingesteld, met hoofdkwartier in Sarajevo. In de Resolutie staat onder meer:

Concerned that the situation in Yugoslavia continues to constitute a threat to international peace and security (...),

Recalling its primary responsibility under the Charter of the United Nations for the maintenance of international peace and security,

(...)

Convinced that the implementation of the United Nations peace-keeping plan will assist the Conference on Yugoslavia in reaching a peaceful political settlement,

1. Approves the further report of the Secretary-General of 15 and 19 February 1992 (...);

2. Decides to establish, under its authority, a United Nations Protection Force in accordance with the above-mentioned report and the United Nations peace-keeping plan, and requests the Secretary-General to take the measures necessary to ensure its earliest possible deployment;

(...)

5. Recalls that, in accordance with paragraph 1 of the United Nations peace-keeping plan, the Force should be an interim arrangement to create the conditions of peace and security required for the negotiation of an overall settlement of the Yugoslav crisis;

(...)

8. Urges all parties and others concerned to comply strictly with the cease-fire agreements signed at Geneva on 23 November 1991 and at Sarajevo on 2 January 1992, and to cooperate fully and unconditionally in the implementation of the United Nations peace-keeping plan;

9. Demands that all parties and others concerned take all the necessary measures to ensure the safety of the personnel sent by the United Nations (...) ”

Per 1 april 1995 is UNPROFOR omgedoopt tot United Nations Peace Forces

(hierna ook: UNPROFOR of UNPF).

(3) Op 3 maart 1992 heeft ook de (deel)republiek Bosnië-Herzegovina zich, na een referendum, onafhankelijk verklaard van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. Op 27 maart 1992 hebben de Bosnische Serven (de in Bosnië levende Serven) zich op hun beurt onafhankelijk verklaard van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT
1 temas prácticos
  • Uitspraak Nº 200.269.321-01. Gerechtshof Den Haag, 2019-11-22
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 22 Noviembre 2019
    ...hiermee aansluiting heeft gezocht bij de maatstaf die uit het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 juli 2019 inzake ‘Srebrenica’ (ECLI:NL:HR:2019:1223) naar voren komt voor onrechtmatig handelen van de Staat in verband met grondrechtschendingen. In rov. 4.2.5 van dat arrest heeft de HR – in ......
1 sentencias
  • Uitspraak Nº 200.269.321-01. Gerechtshof Den Haag, 2019-11-22
    • Nederland
    • Gerechtshof Den Haag (Nederland)
    • 22 Noviembre 2019
    ...hiermee aansluiting heeft gezocht bij de maatstaf die uit het arrest van de Hoge Raad (HR) van 19 juli 2019 inzake ‘Srebrenica’ (ECLI:NL:HR:2019:1223) naar voren komt voor onrechtmatig handelen van de Staat in verband met grondrechtschendingen. In rov. 4.2.5 van dat arrest heeft de HR – in ......

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT