Uitspraak Nº 17/1599 WIA. Centrale Raad van Beroep, 2019-01-31

ECLIECLI:NL:CRVB:2019:313
Docket Number17/1599 WIA
Date31 Enero 2019
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
17 1599 WIA

Datum uitspraak: 31 januari 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van

26 januari 2017, 15/2200 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 27,50 uur per week. Op 11 december 2012 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met fysieke klachten. Op 27 augustus 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan is zij op 20 oktober 2014 door een verzekeringsarts onderzocht, die appellante belastbaar heeft geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen arbeid te verrichten, daarop de functies inpakker, textielproductenmaker en productiemedewerker metaal en elektro-industrie geselecteerd en berekend dat appellante per 9 december 2014 nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 11 november 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 9 december 2014 niet in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Naar aanleiding van het bezwaar dat appellante tegen dit besluit heeft gemaakt, is zij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de hoorzitting gezien. Uit het rapport van 29 april 2015 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien de belastbaarheid van appellante anders in te schatten dan de verzekeringsarts heeft gedaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, zo blijkt uit het rapport van 11 mei 2015, in het bezwaar van appellante aanleiding gezien de geselecteerde functie van inpakker voor haar niet langer geschikt te achten en in plaats daarvan de als reserve geselecteerde functie van magazijn, expeditiemedewerker te gebruiken voor de schatting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de overige eerder geselecteerde functies gehandhaafd en berekend dat appellante per 9 december 2014 3,9% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens, op basis van de voornoemde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 november 2014 bij besluit van 19 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist is geweest. Het Uwv heeft zich...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT