Uitspraak Nº 17/6688 NIOAW. Centrale Raad van Beroep, 2019-05-28

ECLIECLI:NL:CRVB:2019:1908
Date28 Mayo 2019
Docket Number17/6688 NIOAW
CourtCentrale Raad van Beroep (Nederland)
17 6688 NIOAW

Datum uitspraak: 28 mei 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017, 17/1050 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen, als rechtsopvolger van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Klok.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving tot 30 november 2016 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 3 november 2016 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 december 2016. Appellant heeft deze aanvraag op 14 november 2016 ingetrokken omdat hij via uitzendbureau [uitzendbureau] aan de slag kon bij [bedrijf X.]. Op 15 november 2016 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend omdat het werk niet doorging.

1.2.

Bij besluit van 5 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college appellant met ingang van 1 december 2016 een

IOAW-uitkering toegekend naar de grondslag voor een alleenstaande. Daarbij heeft het college de uitkering voor de periode van 1 december 2016 tot 1 januari 2017 voor één maand met 100% verlaagd op de grond dat appellant in november 2016 verwijtbaar geen algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard en hiermee de op hem rustende verplichting van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c van de IOAW niet is nagekomen. Het college heeft deze maatregel gebaseerd op artikel 20, tweede lid van de IOAW en op artikel 8, aanhef en onder c, onderdeel 2 en artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hoogezand-Sappemeer 2016 (Afstemmingsverordening).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij het werk bij [bedrijf X.] niet heeft aanvaard, omdat dit werk gelet op zijn medische (psychische) beperkingen niet passend was.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

In artikel 20, eerste lid, van de IOAW, voor zover hier van belang, is bepaald dat het college de uitkering blijvend of tijdelijk kan weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:

(…)

c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

4.1.2.

In artikel 20, tweede lid, van de IOAW is bepaald dat het college de uitkering verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, onderdeel a, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkering verbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

4.1.3.

In artikel 37, eerste lid van de IOAW, voor zover hier van belang, is bepaald dat de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking vanaf de dag van melding, bedoeld in artikel 16a, tweede lid, verplicht is:

a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

(…)

c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

(…).

4.1.4.

In artikel 35, aanhef en onder a, van de IOAW is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de weigering en verlaging, bedoeld in artikel 20. De gemeenteraad heeft hieraan uitvoering gegeven in de Afstemmingsverordening.

4.1.5.

In artikel 8, aanhef en onder c, onderdelen 1 en 2, in samenhang met artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, van de Afstemmingsverordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien de belanghebbende niet of onvoldoende naar vermogen probeert algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, dan wel geen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT