Uitspraak Nº 18/00592. Gerechtshof Amsterdam, 2020-12-24

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:3692
Date24 Diciembre 2020
Docket Number18/00592
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00592

24 december 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Y] , belanghebbende,

tegen

de uitspraak van 12 september 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/1824 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 oktober 2016 aan belanghebbende een informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vastgesteld. De beschikking heeft betrekking op de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 tot en met 2015.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2017 de informatiebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 september 2018 als volgt geoordeeld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de informatiebeschikking doch uitsluitend voor zover deze ziet op de vragen 3, 4, 10, 15 en 16;

- stelt eiseres een termijn van acht weken gerekend vanaf de dag na die waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, waarbinnen zij alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie kan verstrekken;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.251;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.5.

Belanghebbende heeft op 18 oktober 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Van de zijde van belanghebbende zijn op 27 november 2020 en op 4 december 2020 nadere stukken ingediend die in kopie zijn verstrekt aan de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld:

1. Eiseres heeft de Oekraïense nationaliteit en woont vanaf 25 februari 2008 in Nederland. Zij heeft in Nederland gestudeerd vanaf februari 2008 tot en met februari 2012 (opleiding [M] ). In het jaar 2011 heeft zij in het kader van een [E] -uitwisselingsproject voor vier maanden in Madrid gestudeerd. Het collegegeld bedroeg ongeveer € 3.800 per jaar. Eiseres is na afronding van haar studie (in het jaar 2012) in Nederland gebleven om te werken. Zij heeft thans een verblijfsvergunning als kennismigrant.

2. Verweerder heeft in het kader van een onderzoek naar de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 met eiseres een gesprek gehad op 20 juni 2016. Door verweerder is een verslag van dit gesprek gemaakt, dat na reactie van eiseres definitief is vastgesteld. Een afschrift van dit verslag behoort tot de gedingstukken.

3. Eiseres heeft in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 periodiek gelden ontvangen van de heer B. [B] en/of [Z] S.A. (hierna: [Z] ) middels storting op haar bankrekening en op een PayPal account. Deze gelden heeft eiseres niet in haar aangiftebiljetten van desbetreffende jaren aangegeven. Voor het jaar 2011 is aan eiseres geen aangiftebiljet uitgereikt en heeft zij ook geen aangifte gedaan.

4. Eiseres heeft vanaf het jaar 2009 de beschikking over de PayPal account ‘ [e-mailadres 1] ’. Op deze account heeft zij gelden van [B] en [Z] ontvangen. Ook heeft zij de beschikking over de PayPal account [e-mailadres 2] .

5. Uit bankoverzichten van de (studenten)bankrekening bij [bank] met nummer [nummer 1] van eiseres blijkt dat in de jaren 2011 tot en met 2014 diverse contante stortingen op de rekening hebben plaatsgevonden. Over de contante stortingen heeft eiseres verklaard dat zij de gelden van haar ouders heeft gekregen, dat haar ouders stortingen deden op haar Oekraïense creditcard, waarna zij de gelden pinde en op haar Nederlandse bankrekening stortte.

6. Hierna volgt een overzicht van de ontvangsten (bedragen in euro’s):

Ontvangsten

2011

2012

2013

2014

Bank

[B] / [Z]

1.910

10.025

10.950

350

Paypal

[B] / [Z]

3.350

4.813,18

Contante stortingen

7.305

2.365

350

5.880

7. Ook in het jaar 2015 heeft eiseres gelden ontvangen van [Z] en ook in dat jaar zijn deze gelden niet aangegeven. Eiseres heeft in het gesprek van 20 juni 2016 verklaard dat [Z] een onderneming is van [B] en dat zij de gelden vanwege de vriendschap met de heer [B] heeft ontvangen.

8. Op het LinkedIn-profiel van eiseres is vermeld dat zij van november 2008 tot en met december 2012 parttime als ‘personal assistant’ bij [Z] heeft gewerkt. Volgens informatie op LinkedIn heeft zij haar opleiding met deze functie kunnen financieren. Op LinkedIn is hierover – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Throughout all my studies and jobs today, I have held a part-time position in [Z] where I manage the online sales process for the procurement of specific domain names. My duties involve pricing, buying and selling domain names to customers throughout the world. My contribution to this small but profitable business has allowed for capital growth and the company now turns over in excess of $2 million per annum. My continued success in this role has allowed me to independently fund my international studies in the Netherlands throughout the duration of my degree.”

9. In het jaar 2015 is eiseres als ‘Sales Representative’ voor [Z] naar een beurs in [L] geweest ( [S] Event). In het verslag van 20 juni 2016 is hierover – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Mevrouw [X] deelt mede in januari 2015 naar [L] te zijn geweest voor [werkgever] voor een online marketing-event. Dit event was kort na de [S] Conferentie. Mevrouw [X] deelt mede vrije dagen opgenomen te hebben om voorafgaand aan het online marketing-event naar het [S] event te gaan. Mevrouw [X] deelt mede op verzoek van de heer [B] , namens [Z] aan de [S] event te hebben deelgenomen. Volgens mevrouw [X] heeft zij drie dagen deelgenomen aan de [S] Conferentie.(…). Mevrouw [X] deelt mede op het [S] Event aantekeningen te hebben gemaakt van de presentaties en deelname aan workshops. Verder deelt mevrouw [X] mede visitekaartjes uitgedeeld te hebben en visitekaartjes in ontvangst te hebben genomen. Mevrouw [X] deelt mede zowel haar eigen visitekaartjes namens [Z] te hebben uitgedeeld, alsmede het visitekaartje van de heer [B] .

Volgens mevrouw [X] heeft zij haar visitekaartjes van [Z] speciaal voor dit event gemaakt. Mevrouw [X] deelt mede niet meer te weten wie voor de visitekaartjes heeft betaald. (…) Mevrouw [X] deelt mede geen vergoeding van de heer [B] of [Z] te hebben ontvangen voor het bezoek aan de conferentie.”

10. Eiseres heeft verklaard tijdens haar studie uitsluitend over de hiervoor vermelde studentenbankrekening [rekeningnummer 1] te beschikken. Daarna heeft zij de volgende bankrekeningen geopend: [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] .

11. Eiseres heeft in het jaar 2015 gelden ontvangen van onder andere [F] (Hong Kong) en [D] .

12. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het gesprek van 20 juni 2016 bij diverse gelegenheden schriftelijk een aantal vragen (achttien) gesteld. Bij brief van 12 oktober 2016 stelt verweerder bij informatiebeschikking vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting van artikel 47 van de Awr in samenhang met artikel 49 van de Awr omdat zij de verzochte informatie niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt. In de informatiebeschikking is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…) Op basis van deze feiten lijken de door mevrouw [X] ontvangen gelden van de heer [B] en/of [Z] S.A. in relatie te staan tot door mevrouw [X] verrichte diensten/werkzaamheden voor de heer [B] en/of [Z] S.A.. Deze ontvangen gelden zouden daarmee als inkomen belastbaar zijn.

Ik heb reeds meermaals verzocht hieromtrent onderstaande vragen te beantwoorden:

1. Heeft mevrouw [X] werkzaamheden, handelingen of diensten – in welke vorm dan ook – verricht voor [Z] S.A.?

 Zo ja, dan verzoek ik mevrouw [X] de werkzaamheden, handelingen of diensten te specificeren.

2. Heeft mevrouw [X] werkzaamheden, handelingen of diensten – in welke vorm dan ook – verricht voor de heer [B] ?

 Zo ja, dan verzoek ik mevrouw [X] de werkzaamheden, handelingen of diensten te specificeren.

3. Wie is de eigenaar van [Z] S.A.?

4. Wie is de directie van [Z] S.A.?

5. Wat was haar relatie met [Z] S.A.?

6. Welke werkzaamheden/activiteiten heeft mevrouw [X] verricht ten aanzien van de aankoop en verkoop van domeinnamen (anders dan de domeinnaam voor uw eigen onderneming)?

(…)

Tijdens het gesprek van 20 juni 2016 heeft mevrouw [X] medegedeeld na 2012 meerdere bankrekeningen te hebben geopend. Aangezien op haar LinkedIn vermeld is dat mevrouw [X] na 2012 nog voor [Z] S.A. werkzaam is geweest, alsmede dat mevrouw [X] na 2012 nog gelden van [B] en/of [Z] S.A. op rekening [nummer 1] heeft ontvangen, wil ik vaststellen of mevrouw [X] nog meer en/of andere gelden heeft ontvangen. Ik heb mevrouw [X] verzocht mij de navolgende documentatie te doen toekomen:

7. Kopieën van bankafschriften van overige rekeningen (niet zijnde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT