Uitspraak Nº 18/01048. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2020-03-31

ECLIECLI:NL:GHARL:2020:2790
Docket Number18/01048
Date31 Marzo 2020
CourtGerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 18/01048

uitspraakdatum: 31 maart 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 oktober 2018, nummer AWB 16/6735, ECLI:NL:RBGEL:2018:4324, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 2 december 2014 ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking gegeven als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wegens het niet voldoen aan de verplichtingen vervat in artikel 47 van de AWR (hierna: de informatiebeschikking). De informatiebeschikking heeft betrekking op de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2007 tot en met 2013.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en:

– de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze het jaar 2013 betreft,

– de informatiebeschikking gehandhaafd voor het jaar 2013 met de vaststelling dat belanghebbende de gevraagde informatie in de bezwaarfase heeft verstrekt, zodat geen omkering en verzwaring van de bewijslast kan plaatsvinden,

– vastgesteld dat de informatiebeschikking voor de jaren 2011 en 2012 van rechtswege is vervallen door het opleggen van aanslagen voor die jaren,

– vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking voor de jaren 2007 tot en met 2010 in stand zijn gebleven en daarbij de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast voor die jaren proportioneel is overgelaten aan de rechter die over de (navorderings)aanslagen zal oordelen, en

– belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van haar uitspraak de rekeningafschriften van september 2007 tot en met december 2010 over te leggen.

Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur en de Staat veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor door belanghebbende geleden immateriële schade, de Inspecteur veroordeelt in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht vergoedt.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nadere stukken overgelegd, die in afschrift aan de wederpartij zijn verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten
2.1.

Belanghebbende is (middellijk) bestuurder en/of (middellijk) aandeelhouder van een conglomeraat van vennootschappen en stichtingen die gezamenlijk kunnen worden aanduid als de [X] -groep. Tot de [X] -groep behoren ook buitenlandse rechtspersonen.

2.2.

De [X] -groep is onder meer actief in de trustbranche en aanverwante dienstverlening. Er worden cliënten bediend die buiten Nederland woonachtig of gevestigd zijn.

2.3.

In de loop van 2012-2013 zijn fiscale onderzoeken gestart bij de Nederlandse onderdelen van de [X] -groep, bij belanghebbende zelf en bij diens echtgenote.

2.4.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 23 oktober 2013 om informatie verzocht over al zijn buitenlandse bankrekeningen in de periode 1 januari 2009 tot dat moment.

2.5.

Nadat het verstrekken van informatie binnen de gestelde termijn uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende met dagtekening 27 november 2013 een rappelbrief gestuurd. Hierin is gewezen op de informatieverplichting op grond van artikel 47 van de AWR, de mogelijkheid om een informatiebeschikking te nemen indien hieraan niet wordt voldaan en de mogelijke bewijsrechtelijke gevolgen hiervan.

2.6.

Bij brief van 4 december 2013 heeft belanghebbende opgaaf gedaan van een drietal buitenlandse rekeningen op zijn naam bij [B] ’ te Letland, [C] te Duitsland en [D] te Hong Kong. Aangegeven wordt dat de dagafschriften van deze rekeningen zullen worden nagezonden.

2.7.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 17 januari 2014 meegedeeld over informatie te beschikken dat belanghebbende een rekening heeft aangehouden bij Bank [E] te [Z] met IBAN-code [00000] (hierna: de [E] -rekening). Met betrekking tot de [E] -rekening heeft de Inspecteur de volgende vragen gesteld:

  1. Wat is de reden dat u deze rekening niet heeft vermeld in uw brief van 4 december 2013?

  2. Bent u tekeningsbevoegd / gemachtigd (geweest) met betrekking tot deze rekening?

  3. Wat is de juiste tenaamstelling van deze rekening?

  4. Heeft u door middel van een internetaccount toegang tot deze rekening (gehad) in de periode vanaf 1-1-2009 tot heden?

  5. Is de rekening nog steeds actief? Zo nee: wanneer is de rekening gesloten en naar welke bankrekening (…) is het saldo van de rekening naar overgemaakt?

  6. Worden er nog andere rekeningen aangehouden bij Bank [E] in [Z] waarop u tekeningsbevoegd dan wel gemachtigd bent?

  7. Indien het antwoord op vraag f ‘ja’ is: wat is de tenaamstelling en wat is/zijn de rekeningnummers van deze rekening(en)?

  8. Graag ontvang ik de rekeningafschriften / mutatieoverzichten met betrekking tot de (…) rekening(en) bij de Bank [E] en wel vanaf 1 januari 2009 tot en met heden.

Tot besluit wijst de Inspecteur belanghebbende wederom op de verplichting op grond van artikel 47 van de AWR, de mogelijkheid om een informatiebeschikking te nemen indien hieraan niet wordt voldaan en de mogelijke bewijsrechtelijke gevolgen hiervan.

2.8.

Naar aanleiding van die brief hebben de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur over en weer gecorrespondeerd. Ook zijn door belanghebbende stukken overgelegd met betrekking tot het drietal rekeningen bij [B] ’ te Letland, [C] te Duitsland en [D] te Hong Kong.

2.9.

In zijn brief van 27 maart 2014 schrijft de Inspecteur dat de vragen met betrekking tot de [E] -rekening nog niet zijn beantwoord. Verzocht wordt de nog openstaande vragen uiterlijk 11 april 2014 te beantwoorden. Ook in deze brief wordt gewezen op de artikelen 47 en 52a van de AWR en de mogelijke gevolgen van een en ander.

2.10.

Bij brief van 7 april 2014 antwoordt de gemachtigde van belanghebbende – voor zover van belang – als volgt:

“Met betrekking tot de vragen die u heeft gesteld over een rekening die wordt aangehouden bij de Bank [E] te [Z] kan ik u mededelen dat deze rekening wordt aangehouden voor een ander namelijk mevrouw [F] , grootmoeder van mijn cliënt.

Cliënt is geen eigenaar van deze rekening. Wel is hij tekeningsbevoegd/ gemachtigd tot deze rekening. De heer [X] heeft middels een internetaccount toegang tot deze rekening en de rekening is nog steeds actief. Er worden geen andere rekening aangehouden bij de Bank [E] in [Z] . Met betrekking tot de rekeningafschriften wordt u binnenkort nader geïnformeerd aangezien de heer [X] hierover informatie aan het opvragen is. Tot nu toe is de bank niet bereid geweest kopieën van de rekeningafschriften te verstrekken. (…)”

2.11.

In reactie hierop schrijft de Inspecteur in zijn brief van 10 april 2014 het volgende:

“Hoewel uw bewoordingen nog enige ruimte laten voor interpretatie, kan redelijkerwijs niet anders worden geconcludeerd dan dat de genoemde rekening inderdaad op naam staat van de heer [X] en dat de heer [X] in juridische zin de volledige beschikkingsmacht over deze rekening heeft. Echter volgt tevens uit uw toelichting dat de rekening wordt aangehouden ten behoeve, ergo: voor rekening en risico van de grootmoeder van de heer [X] , mevrouw [F] .

(…)

Uitgaande van mijn conclusies als bovenvermeld, zult u begrijpen dat het voor de beoordeling van de fiscale positie van de heer [X] van wezenlijk belang is om de door u gegeven toelichting op juistheid c.q. aannemelijkheid te beoordelen.

In dat verband heb ik de volgende aanvullende vragen aan de heer [X] :

  • -

    Wat is de reden dat de rekening op de naam van de heer [X] staat?

  • -

    Wat is de reden dat de rekening is geopend bij een bank in [Z] en niet bij een bank in Rusland (woonland mevrouw [F] ) of Nederland (woonland de heer [X] ).

  • -

    Heeft de bank wetenschap van het gegeven dat de rekening aangehouden wordt voor mevrouw [F] ?

  • -

    Wanneer is de rekening geopend?

  • -

    Hoe ontvangt de heer [X] instructies van mevrouw [F] voor het doen van betalingen op deze rekening (graag onderliggende stukken ter inzage waaruit de instructies blijken).

  • -

    Op welke wijze wordt mevrouw [F] geïnformeerd over de mutaties op de rekening? (…)

  • -

    Is mevrouw [F] tekeningsbevoegd (geweest) voor de rekening?

  • -

    Zijn er nog andere tekeningsbevoegden en/of gemachtigden (geweest) voor de rekening? (…)

  • -

    Beheert de heer [X] als privépersoon nog andere rekeningen voor mevrouw [F] en/of andere personen? (…)

In uw brief geeft u aan dat de heer [X] toegang heeft tot de rekening via een internetaccount. Verder geeft u aan dat ik met betrekking tot de rekeningafschriften binnenkort nader geïnformeerd zal worden, “aangezien de heer [X] hierover informatie aan het opvragen is. Tot nu toe is de bank niet bereid geweest kopieën van de rekeningafschriften te verstrekken.”

 Wat is de reden dat de bank tot nu toe niet bereid is geweest om rekeningafschriften te verstrekken? Ik ontvang graag een kopie van de correspondentie die daarover met de bank is gevoerd.

(…)”

2.12.

Op 18 april 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende hierop, voor zover van belang, als volgt (puntsgewijs) geantwoord:

  • -

    De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT