Uitspraak Nº 18/129 AOW. Centrale Raad van Beroep, 2019-08-29
ECLI | ECLI:NL:CRVB:2019:2851 |
Date | 29 Agosto 2019 |
Docket Number | 18/129 AOW |
Court | Centrale Raad van Beroep (Nederland) |
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 december 2017, 17/4758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 augustus 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 april 2015 heeft de Svb aan appellant een boete opgelegd van € 1.230,- en een bedrag ter hoogte van € 9.656,58 aan onverschuldigd betaald pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) terug- en ingevorderd. Bij beslissing op bezwaar van 5 april 2016 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen die besluiten ongegrond verklaard. In de daarop gevolgde procedure heeft de rechtbank bij uitspraak van 14 februari 2017 (16/4080) uitspraak gedaan, waarbij het besluit van 5 april 2016 gedeeltelijk is vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Daarbij is de Svb veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 541,- in totaal, bestaande uit proceskosten (€ 495,-) en griffierecht (€ 46,-).
Bij besluit van 9 maart 2017 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat het bedrag van
€ 541,- niet aan appellant of zijn gemachtigde wordt uitbetaald, maar wordt verrekend met het nog niet volledig aan de Svb terugbetaalde bedrag van € 9.656,58. Het bezwaar tegen dit besluit is door de Svb bij beslissing op bezwaar van 10 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is door appellant − samengevat − betoogd dat de Svb ten onrechte de aan hem toegekende vergoeding van proceskosten en griffierecht heeft verrekend met een vordering die de Svb nog op hem had, omdat hiertoe een wettelijke grondslag ontbreekt. Volgens appellant heeft artikel 17i van de AOW betrekking op de verrekening van de boete en is er in de AOW geen bepaling opgenomen die de verrekening van de (proces)kostenvergoeding met een vordering van appellant mogelijk maken. Bovendien is...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT