Uitspraak Nº 18/18 WMO15. Centrale Raad van Beroep, 2019-05-29
ECLI | ECLI:NL:CRVB:2019:1774 |
Docket Number | 18/18 WMO15 |
Date | 29 Mayo 2019 |
Court | Centrale Raad van Beroep (Nederland) |
Datum uitspraak: 29 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 november 2017, 16/4482 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante is bekend met de ziekte van Batten en is volledig rolstoelafhankelijk.
Bij het college is, ten behoeve van het vervoer van appellante, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een vergoeding van een aanpassing (lift) aan een nog aan te schaffen bus.
Bij besluit van 22 april 2016 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Tegen dat besluit heeft J.L. Rijsenbilt bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het college de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2016 alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft hiertoe onder verwijzing naar de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, en 6:6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het arrest van de Hoge Raad van
10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, overwogen dat het bezwaarschrift is ingediend door Rijsenbilt en dat uit de gedingstukken niet kan worden afgeleid dat de wettelijk vertegenwoordigers van appellante Rijsenbilt hebben gemachtigd om namens haar bezwaar te maken tegen het besluit van 22 april 2016. De rechtbank heeft appellante in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. De rechtbank heeft de verzochte machtiging niet ontvangen. Er is aldus niet voldaan aan de verplichting om binnen de gestelde...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT