Uitspraak Nº 18.850091-14. Rechtbank Noord-Nederland, 2016-03-24
ECLI | ECLI:NL:RBNNE:2016:2149 |
Docket Number | 18.850091-14 |
Date | 24 Marzo 2016 |
Court | Rechtbank Noord-Nederland (Neederland) |
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850091-14
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
23 november 2015 en 14 maart 2016. Op de laatste terechtzitting is verdachte niet verschenen; wel is verschenen mr. M.M. Rietveldt, advocaat te Hoogezand, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 11 november
2014, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , in ieder geval in het arrondissement
Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer 1] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, bestaande uit, onder meer, het aanraken, kneden,
vastpakken, kussen, betasten en/of masseren van billen, borsten, schaamlippen
en/of vagina van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin
dat verdachte zich heeft voorgedaan als manueel therapeut en die
[slachtoffer 1] heeft doen geloven dat de verrichte handelingen nodig waren
en/of binnen de behandeling zouden passen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 11 november 2014,
te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] , in ieder geval in het arrondissement Groningen,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg,
ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer 1] ), die zich als patient of client aan zijn hulp of zorg had
toevertrouwd, bestaande die ontucht uit het aanraken, kneden, vastpakken,
kussen, betasten en/of masseren van billen, borsten, schaamlippen en/of vagina
van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2014 en/of 11 november 2014, te [pleegplaats 2] , in
ieder geval in het arrondissement Groningen, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een
persoon, genaamd " [voornaam slachtoffer 2] " heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of
meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het aanraken, kneden, vastpakken,
betasten en/of masseren van billen en/of borsten van die " [voornaam slachtoffer 2] " en bestaande
dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid hierin dat verdachte zich heeft voorgedaan als manueel
therapeut en die " [voornaam slachtoffer 2] " heeft doen geloven dat de verrichte handelingen nodig
waren en/of binnen de behandeling zouden passen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 oktober 2014 en/of 11 november 2014, te [pleegplaats 2] , in
ieder geval in het arrondissement Groningen, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met een
persoon " [voornaam slachtoffer 2] ", die zich als patient of client aan zijn hulp of zorg had
toevertrouwd, bestaande die ontucht uit het aanraken, kneden, vastpakken,
betasten en/of masseren van billen en/of borsten van die " [voornaam slachtoffer 2] ";
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 november 2002 tot en met 10 november
2003, te Groningen, met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ), die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken, betasten
en/of masseren van de borststreek en/of de vagina van die [slachtoffer 3] ;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 10 november 2002 tot en met 10 november
2003, te [pleegplaats 3] , terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]
[geboortedatum slachtoffer 3] ), die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of
zorg had toevertrouwd, immers heeft hij die [slachtoffer 3] aangeraakt, betast
en/of gemasseerd bij haar borststreek en/of haar vagina.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat volgens de jurisprudentie een enkele afhankelijkheidsrelatie onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van dwang in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Nu het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde is omschreven met enkel de behandelrelatie als feitelijkheid waardoor werd gedwongen, dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Daarnaast kan de onder feit 2 primair ten laste gelegde dwang niet worden bewezen omdat er sprake is geweest van een actrice die de situatie heeft opgezocht.
De officier van justitie heeft op grond van de aangifte, de camerabeelden en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat bij artikel 249 Sr de behandelrelatie en de zorgplicht van de behandelaar voorop staat. Volgens de jurisprudentie staan instemming en uitlokking niet aan een veroordeling in de weg. In dit geval had verdachte zich als behandelaar ten opzichte van de cliënt die hij voor zich had dienen te onthouden van welke seksuele gedraging dan ook. Op grond van de aangifte en de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte de billen en de borsten van aangeefster heeft gemasseerd, kan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen bij aangeefster ontuchtig zijn. Aangeefster heeft al op jonge leeftijd aan haar ouders verteld dat verdachte haar betastte op plekken waar dit niet hoorde. Ook het feit dat aangeefster geld betaald kreeg voor de behandelingen, waar zowel aangeefster als haar vader over hebben verklaard, past bij de aangifte en bij verregaande, niet professioneel door verdachte verrichte handelingen. Nu er voldoende steunbewijs voorhanden is, kan het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte dit feit heeft erkend. Hierbij dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, zoals de officier van justitie ook heeft aangevoerd, en kan een bewezenverklaring volgen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van geweld of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden. Actrice [voornaam slachtoffer 2] heeft zich bewust bij verdachte onder behandeling gesteld, juist om ontuchtige handelingen van verdachte uit te lokken. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een relatie tussen een patiënt en behandelaar. Verdachte dient dan ook zowel van het primair als van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster niet geloofwaardig zijn, nu uit niets blijkt wat zij zich werkelijk herinnert. Bovendien wordt de aangifte niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen en verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van dwang in de zin van artikel 246 Sr. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank past met betrekking tot het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Feit 1 subsidiair
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 november 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Bij aangeefster van feit 1 ben ik in haar liezen te ver gegaan. Het is juist dat ik de borsten heb gemasseerd. Ik heb bij aangeefster de schaamlippen aangeraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 19 november 2014, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier met nummer
2014146940 d.d. 4 februari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van aanranding...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT