Uitspraak Nº 18/850110-15. Rechtbank Noord-Nederland, 2018-01-16

ECLIECLI:NL:RBNNE:2018:541
Date16 Enero 2018
Docket Number18/850110-15
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Leeuwarden

Parketnummer: 18/850110-15

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,

wonende [straatnaam] te [woonplaats] .

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 december 2017 en 2 januari 2018.

Verdachte is op (de inhoudelijke terechtzitting van) 12 december 2017 verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 12 december 2017 vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 8 december 2015 te [pleegplaats] , gemeente Menameradiel, althans in het arrondissement Noord-Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] (telkens)

- ( in totaal) 169.800,83 euro,

zijnde de uitkomst van de eenvoudige kasopstelling/financieel onderzoek (over de periode 1 juli 2012 tot en met 8 december 2015, blz. 1207) met betrekking tot het (onverklaarbare) verschil tussen de (totale) uitgaven en/of (legale) inkomsten van verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] ,

in elk geval (telkens) een hoeveelheid geld verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, althans van (een deel van) dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar medeverdachte, wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat geldbedrag -

onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

zij op of omstreeks 1 juli 2012 tot en met 8 december 2015, te [pleegplaats] , gemeente Menameradiel, althans in het arrondissement Noord-Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

van een voorwerp, te weten

- een of meer contante geldbedrag(en) (in totaal 83.790,00 euro), in elk geval een geldbedrag (blz. 300-303)

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans hebben zij en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was en/of voornoemd geldbedrag voorhanden had, terwijl zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf

en/of

een voorwerp, te weten

- een of meer contante geldbedrag(en) (in totaal 83.790,00 euro), in elk geval een geldbedrag (blz. 300-303)

verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, althans van (een deel van) dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] , wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2.

zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 8 december 2015, te [pleegplaats] , gemeente Menameradiel, althans in het arrondissement Noord-Nederland, althans in Nederlands, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] (telkens)

van een voorwerp, te weten

- de huurpenningen voor een deel van de loods ( [straatnaam] te [pleegplaats] ) van (telkens) een geldbedrag van 1.500,00 euro (in totaal ongeveer 60.000,00 euro, blz. 775-806), in elk geval (telkens) een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans hebben zij en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geldbedrag was en/of voornoemd geldbedrag voorhanden had, terwijl zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf

en/of

een voorwerp, te weten

- de huurpenningen voor een deel van de loods ( [straatnaam] te [pleegplaats] ) van (telkens) een geldbedrag van 1.500,00 euro (in totaal ongeveer 60.000,00 euro, blz. 775-806), in elk geval (telkens) een geldbedrag, verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, althans van (een deel van) dat geldbedrag gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar medeverdachte [medeverdachte 1] , wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

3.

zij op of omstreeks 08 december 2015 te [pleegplaats] , gemeente Menameradiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad 3 centraalvuur kogelpatronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;

4.

zij op of omstreeks 08 december 2015 te [pleegplaats] , gemeente Menameradiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ruimte, te weten een (deel van een) loods aan:

- [straatnaam]

bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van 3a van die wet, voorhanden heeft, waarvan zij en/of haar mededader(s) wist of ernstige reden had te vermoeden dat die ruimte bestemd was tot, althans gebruikt werd voor het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien verdachte er, gelet op het legaliteitsbeginsel ex artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.), op mocht vertrouwen niet voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet te worden vervolgd. De uitdrukkelijke doelstelling van de wetgever is immers het bestrijden van het faciliteren van illegale hennepteelt.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht zich ontvankelijk in de vervolging nu de wettekst expliciet ruimte laat voor onderhavige tenlastelegging.

Het oordeel van de rechtbank

Artikel 1, eerste lid, Sr. luidt: “Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.”

Artikel 3 van de Opiumwet luidt, voor zover van belang:

“Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:

B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.”

Artikel 11 van de Opiumwet luidt, voor zover van belang:

2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met (…).

3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met (…).

5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf (… ) of geldboete (…) opgelegd.

Volgens artikel 1, lid 2, van het Opiumwetbesluit wordt onder ‘grote hoeveelheid van een middel’ meer dan 500 gram hennep of meer dan 200 hennepplanten verstaan.

Artikel 11a van de Opiumwet luidt: “Hij die (…) ruimten (…) voorhanden heeft (…), waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.”

Uit de tekst van artikel 11a Opiumwet, in samenhang met de artikelen waarnaar die tekst verwijst, blijkt volgens de rechtbank expliciet dat óók strafbaar is gesteld het voorhanden hebben van ruimten waarvan men weet, dan wel ernstige reden heeft te vermoeden, dat deze bestemd zijn tot het plegen van in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. De in de tenlastelegging omschreven gedraging is derhalve naar de letter van de wet gelegen binnen het toepassingsbereik van artikel 11a Opiumwet. Van schending van het legaliteitsbeginsel ex artikel 1 Sr. is reeds daarom geen sprake. Daaraan doet niet af dat het openbaar ministerie wellicht niet eerder op deze manier heeft gedagvaard, en doet ook niet af dat uit de Kamerstukken afgeleid zou kunnen worden dat de wetgever de nadruk heeft gelegd op het bestrijden van het faciliteren van illegale hennepteelt. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt is in de inleiding opgenomen dat de term illegale hennepteelt wordt gebruikt voor de bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden en voor het gehele productieproces van cannabis, inclusief diensten en handelingen die met het oog daarop en op de verhandeling van cannabis worden verricht (Kamerstukken 32842, nr. 3).

Daarom is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT