Uitspraak Nº 18/950023-16. Rechtbank Noord-Nederland, 2019-01-22

ECLIECLI:NL:RBNNE:2019:193
Date22 Enero 2019
Docket Number18/950023-16
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

parketnummer 18/950023-16

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],

wonende te [straatnaam], [woonplaats],

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2018.

Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Sappemeer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de

periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015, in de gemeente

Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer

anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt,

verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft

gehad,

- een hoeveelheid cocaïne en/of

- een hoeveelheid MDMA en/of

- een hoeveelheid heroïne,

zijnde cocaïne, MDMA en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) in de zin van

artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I,

dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

art 2 ahf/ond B Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 10 lid 4 Opiumwet

2.

hij op of omstreeks 08 augustus 2017 te Groningen

opzettelijk aanwezig heeft gehad

ongeveer 109 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram

hennep, zijnde hennep

een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde

lid van die wet;

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 11 lid 2 Opiumwet

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd. Hij acht ten aanzien van feit 1 het medeplegen van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 september 2015 bewezen. Hij acht het wettig en overtuigend bewijs geleverd op grond van de betrouwbare belastende verklaringen van [getuige], in combinatie met het zogenoemde kasboek en de opgenomen (OVC)gesprekken. De officier van justitie verwijst met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] naar het door deze rechtbank op 1 augustus 2017 in de zaak tegen hoofdverdachte [medeverdachte 1] gewezen vonnis. In dit vonnis heeft de rechtbank die verklaringen (grotendeels) betrouwbaar geacht. Daarnaast heeft verdachte bekend op 8 augustus 2017 opzettelijk 109 gram hennep aanwezig te hebben gehad (feit 2).

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, nu behoudens een verklaring van [getuige] en vage OVC-gesprekken, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. De raadsvrouw heeft ter ondersteuning van haar standpunt dat verdachte niet de [naam] is die in het kasboek voorkomt, een jaarplan 2015 van de (toenmalige) werkgever van verdachte (Defensie) overgelegd. Uit het jaarplan van de B-"COYOTE "-cie zou namelijk blijken dat verdachte op data genoemd in het kasboek veelal van huis was. Ten aanzien van feit 2 kan volgens de raadsvrouw een veroordeling volgen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 1

Over het bewijs in deze zaak merkt de rechtbank het volgende op.

Kasboek

Verdachte kwam onder de aandacht van de politie naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 2015, waarbij grootschalige invoer en (internationale) handel in drugs door vijf verdachten is onderzocht, het zogenoemde Maggiora I-onderzoek. Bij de huiszoekingen in dat onderzoek heeft de politie op 18 september 2015 in de woning van [medeverdachte 1], hoofdverdachte in het Maggiora I-onderzoek, een laptop in beslag genomen, die eigendom was van [getuige], medeverdachte in dit Maggiora I-onderzoek. In die laptop is een digitaal bestand aangetroffen dat in het onderzoek "het kasboek" is gaan heten en dat de rechtbank hierna ook met die term zal aanduiden. [getuige] heeft daarover verklaard dat het kasboek de - uitsluitend door hem bijgehouden - administratie bevat van de handel in drugs in Nederland van [medeverdachte 1]. De personen die daarin zijn opgenomen namen grotendeels in dealerhoeveelheden drugs af van [medeverdachte 1]. Het ging daarbij voornamelijk om cocaïne. In gevallen waarin deze personen het verschuldigde bedrag voor de afgenomen drugs niet direct betaalden, maar dit op krediet kochten, werden zij door [getuige] opgenomen in dit "kasboek", zodat er een overzicht was van welke personen nog bedragen schuldig waren aan [medeverdachte 1].

[getuige] heeft in 38 verklaringen een toelichting gegeven over de drugshandel.

Op 1 augustus 2017 is [getuige] veroordeeld voor zijn aandeel in de drugshandel.

Bewijs

Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring is de verklaring van één getuige onvoldoende. Er zal minimaal nog één ander bewijsmiddel beschikbaar moeten zijn. De getuigenverklaring en dat andere bewijsmiddel moeten afkomstig zijn van verschillende bronnen. Als het gaat om verklaringen wordt als bron beschouwd de persoon die de verklaring heeft afgelegd. Het kasboek werd uitsluitend door [getuige] bijgehouden. Het kasboek en de verklaringen van [getuige] waarin hij het gebruik van dit kasboek toelicht, moeten daarom worden beschouwd als zijnde afkomstig van dezelfde bron.

In dit geval bestaat er naast het kasboek en de verklaringen van [getuige] aanvullend bewijs in de vorm van drugs gerelateerde (OVC)gesprekken met en over verdachte (over afspraken maken) en veelvuldige telefonische contacten tussen verdachte en de hoofdverdachten [getuige], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Daarnaast had verdachte lijflijke contacten met onder andere [getuige] en [medeverdachte 1]. In een OVC-gesprek1 verklaart gespreksdeelnemer [naam] zelf dat hij al 3 jaar voor defensie werkt en te boek staat als hardwerkende jongen en niet als drugskoerier. De rechtbank acht dan ook - in samenhang met de overige bewijsmiddelen- aangetoond dat verdachte de [naam] is die voorkomt in het dossier en die in het kasboek wordt aangeduid met [naam]. De rechtbank overweegt in dit verband dat het door de raadsvrouw toegezonden defensiejaarplan 2015 niet aantoont dat de inhoud van het kasboek niet kan kloppen. In de aan de rechtbank toegestuurde versie van een jaarplan van de daarin genoemde eenheid van Defensie staat niet of verdachte daarvan deel uitmaakte, staan weliswaar geplande bezigheden (onder andere oefeningen) in 2015 genoemd, maar er blijkt niet uit of die bezigheden daadwerkelijk doorgang hebben gevonden en of verdachte daaraan heeft meegedaan. Het ingebrachte jaarplan verschaft verdachte derhalve anders dan de raadsvrouw...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT