Uitspraak Nº 1800346. Gerechtshof Amsterdam, 2019-09-24
ECLI | ECLI:NL:GHAMS:2019:3442 |
Date | 24 Septiembre 2019 |
Docket Number | 1800346 |
Court | Gerechtshof Amsterdam (Nederland) |
kenmerk 18/00346
24 september 2019
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [woonplaats], belanghebbende
(gemachtigde: mr. E. Kafa),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/1123 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 juni 2016 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) ten bedrage van € 1.134,14, waarvan € 868,44 aan accijns, € 55,91 aan douanerechten en € 209,79 aan omzetbelasting, uitgereikt.
De inspecteur heeft het tegen deze utb gemaakte bezwaar aangemerkt als een verzoek om terugbetaling. Dit verzoek is bij beschikking met dagtekening 13 december 2016 afgewezen. Na daartegen gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 januari 2017, de utb gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 mei 2018 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 juni 2018 en is nader gemotiveerd per fax, ingekomen bij het Hof op 14 augustus 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Namens belanghebbende is, met kennisgeving aan het Hof, niemand verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. J.C.J.E. Allein Richir en B. van Ooijen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“1. Eiser, woonachtig in Nederland en van Nederlandse nationaliteit, is op 25 juni 2016 vanuit Dubai (de Verenigde Arabische Emiraten) via Turkije Nederland ingereisd.
2. Eiser heeft de aankomsthal via het groene kanaal “niets aan te geven” verlaten. Op de vraag van de douaneambtenaar of hij iets had aan te geven, antwoordde eiser ontkennend. Vervolgens heeft de douaneambtenaar een controle ingesteld, waarbij 9 kilogram rooktabak is aangetroffen. Voor 250 gram rooktabak is vrijstelling verleend. In verband met het in het vrije verkeer brengen van de overige rooktabak (8750 gram) is de utb uitgereikt.”
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de utb terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“6. Op grond van artikel 41 van de Verordening (EG) nr. 1186/2009 juncto artikel 8, aanhef en eerste lid, letter d, van de Richtlijn 2007/74/EG wordt vrijstelling verleend voor maximaal 250 gram rooktabak.
7. Op grond van artikel 79, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT