Uitspraak Nº 19/00044 tot en met 19/00046. Gerechtshof Amsterdam, 2020-04-21

ECLIECLI:NL:GHAMS:2020:1150
Docket Number19/00044 tot en met 19/00046
Date21 Abril 2020
CourtGerechtshof Amsterdam (Nederland)
GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 19/00044 tot en met 19/00046

21 april 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. P.A. van der Waal)

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 17/5562 tot en met HAA 17/5564 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.890.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringwet (hierna: Zvw) opgelegd voor een bijdragebedrag van € 1.316).

1.2.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 8 augustus 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.256. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 6.063 (50% van de nagevorderde belasting).

1.2.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag in de Zvw opgelegd voor een bijdragebedrag van € 1.145.

1.3.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.907. Tegelijk met het vaststellen van deze navorderingsaanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 3.831 (50% van de nagevorderde belasting).

1.3.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de Zvw opgelegd voor een bijdragebedrag van € 912.

1.4.

Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 tot en met 1.3.2 vermelde (navorderings)aanslagen en (boete)beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur, bij uitspraken op bezwaar d.d. 3 november 2017 en 23 november 2017, voormelde (navorderings)aanslagen gehandhaafd en de vergrijpboetes verminderd tot respectievelijk € 3.031 en € 1.915 (25% van de nagevorderde belasting).

1.5.

Bij uitspraak van 5 december 2018 heeft de rechtbank de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 januari 2019, aangevuld bij brief van 6 maart 2019. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.7.

Op 18 maart 2020 is van belanghebbende een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.8.

Beide partijen hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting als bedoeld in artikel 8:56 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten
2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv voor het jaar 2010. Hij heeft voor het jaar 2010 geen aangifte gedaan. Eiser heeft op 19 maart 2013 aangifte ib/pvv 2011 gedaan. Met dagtekening 26 juli 2013 is de primitieve aanslag ib/pvv 2011 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.156. Eiser heeft op 13 maart 2013 aangifte ib/pvv 2012 gedaan. Met dagtekening 23 januari 2015 is de primitieve aanslag ib/pvv 2012 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.657.

2. In 2013 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van de officier van justitie van het arrondissement Haarlem . Aanleiding voor dit onderzoek was het aantreffen van een hennepkwekerij in een pand dat in eigendom was bij eiser en zijn toenmalige echtgenote. Naar aanleiding van het justitieel onderzoek heeft de politie Noord-Holland/Kennemerland het proces-verbaal bevindingen witwassen (proces-verbaal nr. [...] ) opgemaakt op 6 augustus 2013 (hierna: het proces-verbaal).

3. Eiser heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 op zijn rekeningen bij [Bank A] en [Bank B] in totaal respectievelijk de volgende contante stortingen gedaan: € 26.590, € 38.100 en € 18.250 (in totaal € 82.940).

4. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek is eiser bij vonnis van 3 oktober 2017 door de strafkamer van de rechtbank Noord-Holland veroordeeld voor het witwassen van geld. Van betrokkenheid bij hennepteelt in de periode 28 december 2012 tot en met 11 januari 2013 heeft de rechtbank hem vrijgesproken. In het vonnis is eiser veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en het verrichten van 80 uur taakstraf. In het vonnis is onder meer het volgende overwogen:

“3.6. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, in die zin dat:

feit 1:

hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2013, te [Z] , althans in Nederland, een geldbedrag van ongeveer 87.770 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten onder andere,

(contante) geldbedragen van (ongeveer) 87.770 euro te weten

- 77.520 euro contante stortingen op de bankrekening [Bank B] ;

- 4.150 euro contante stortingen op de bankrekening [Bank A] );

- 6.100 euro (verzonden Money Transfers);

gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”

5. Verweerder heeft eiser meermalen om informatie gevraagd. Eiser heeft hierop gereageerd.

6. Vervolgens heeft verweerder de thans bestreden (navorderings)aanslagen en boetes opgelegd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

De inspecteur heeft in een schrijven van 20 mei 2014 aan belanghebbende het volgende verzoek gedaan:

“Betreft:

Verzoek om informatie

(…)

Uit mij ter beschikking gestelde gegevens is gebleken dat er in 2010 t/m 2012 diverse contante stortingen zijn gedaan op op uw naam staande bankrekeningen:

2010 € 26.590

2011 € 38.100

2012 € 18.250

Ik verzoek u mij aan te geven uit welke bron deze stortingen zijn gedaan. Uit de mij bekende inkomensbronnen kunnen deze stortingen niet zijn gedaan.”

Op 11 juni 2014 heeft de inspecteur dit verzoek aan belanghebbende herhaald.

2.4.

In een schrijven gedateerd 23 juni 2014 heeft belanghebbende het volgende verklaard:

“ Verklaring geld leningen en stortingen

In deze verklaring geeft [belanghebbende] zijn stortingen en geldleningen van 2010 tot 2012 weer.

Leningen en stortingen 2010

1. In het jaar 2010 werd contant geleend geld van familieleden in [het buitenland] . Dit is een bedrag van 6.000 euro.

2. Inkomsten uit werk in het jaar 2010: 7.164 euro

3. Winsten uit de casino en gokhallen uit het jaar 2010: 12.000 euro

Leningen en stortingen 2011

1. Huwelijksgeschenken uit [belanghebbendes] huwelijksfeest in [het buitenland] van vrienden en familie. Onder deze geschenken vallen onder andere 18.000 euro contant (omgewisseld naar euro).

2. Winsten uit de casino en gokhallen uit het jaar 2011: 16.400 euro.

3. In het jaar 2011 werd 7.000 contant geleend van [belanghebbendes] familieleden.

4. Tijdens het gokken in de casino en gokhallen werd geld gestort en afgetrokken op de rekening door [belanghebbende].

5. Inkomsten uit werk in het jaar 2011: 7.500 euro

Leningen en stortingen 2012

1. Inkomsten uit werk in het jaar 2012: 15.874 euro.

2. Jaarafrekening Oxio Energie: 2.100 euro terug betalen.

Leningen en stortingen jaar X

Verder heeft een kennis [belanghebbende] geholpen met geld sturen via Western Union naar [het buitenland] . Maar welke jaar kan [belanghebbende] zich niet herinneren.”

2.5.

In een schrijven van 28 juli 2018 van de inspecteur aan belanghebbende is het volgende opgenomen:

“Zoals ik u op 20 mei jl. heb meegedeeld, is uit mij ter beschikking gestelde gegevens gebleken dat er in 2010 t/m 2012 diverse contante stortingen zijn gedaan op op uw naam staande bankrekeningen:

Het gaat hier dus niet om gestorte bedragen door derden, zoals werkgevers, belastingdienst enz, maar door uzelf, contant gestorte bedragen op uw eigen bankrekening.

Als verklaring heeft u mij stukken toegezonden waaruit zou moeten blijken uit welke bronnen de contante stortingen voortkwamen.

Winsten uit casino en gokhallen worden door mij niet geaccepteerd als verklaring van de gedane contante stortingen. Eerst als u met bescheiden kunt aantonen wat de kosten en baten zijn geweest, zal dit punt opnieuw door mij worden beoordeeld.

Leningen die niet per bank zijn ontvangen, worden door mij niet geaccepteerd als verklaring voor de gedane contante stortingen.

Ik ga er daarom van uit dat de door mij geconstateerde contante stortingen uit niet aangegeven bronnen van inkomen voortkomen.

Ik zie uw schriftelijke reactie graag binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief tegemoet.”

2.6.

In een schrijven van 22 september 2014 van de inspecteur aan belanghebbende stelt hij belanghebbende in kennis van zijn voornemen tot het opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen omdat hij, kortgezegd, hetgeen is gesteld in de verklaring (zie 2.4) niet aannemelijk acht. Ook wordt in dit schrijven het opleggen van vergrijpboeten aangekondigd. De inspecteur...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT