Uitspraak Nº 19/00129. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2022-10-25
Court | Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland) |
ECLI | ECLI:NL:GHARL:2022:9075 |
Date | 25 Octubre 2022 |
Docket Number | 19/00129 |
locatie Arnhem
nummer ARN 19/00129
uitspraakdatum: 25 oktober 2022
Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 januari 2019, nummer AWB 17/6523, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
alsmede de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover die betrekking heeft op de beslissing over de kostenvergoeding, geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 498, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten voor de beroepsprocedure tot een bedrag van € 1.002 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) heeft op 22 december 2020 een nader stuk aan het Hof gezonden.
Bij tussenuitspraak van 19 januari 2021 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende A.F.M.J. Verhoeven (en Netcar Juridische dienstverlening BV) in deze procedure geweigerd op de voet van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij brief van 20 januari 2021 is belanghebbende door het Hof onder andere in de gelegenheid gesteld om een nieuwe gemachtigde aan te wijzen.
Bij brief van 10 februari 2021 heeft belanghebbende een machtiging overgelegd met als nieuwe gemachtigde L. Imants van Hefna Juridische Dienstverlening te Westerhoven.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 25 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende L. Imants (hierna: gemachtigde), bijgestaan door [naam1] (hierna: [naam1] ), alsmede namens de Inspecteur [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Bij brief van 12 november 2021 heeft het Hof partijen meegedeeld dat het vooronderzoek wordt heropend en heeft de Inspecteur in de gelegenheid gesteld nadere gegevens en berekeningen in te brengen.
De Inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en gemachtigde heeft gebruik gemaakt van de hem door het Hof geboden gelegenheid om hierop schriftelijk te reageren. Gemachtigde heeft hierna nog een nader stuk ingebracht.
Op verzoek van gemachtigde heeft een nadere zitting (via beeldbellen) plaatsgevonden op 27 september 2022. Namens belanghebbende is gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam4] , bijgestaan door [naam2] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gehecht.
Belanghebbende heeft op 9 januari 2017 aangifte voor de bpm gedaan voor een gebruikte personenauto, een Mercedes-Benz C-klasse 63 AMG (hierna: de auto) met een kilometerstand van 85.473. De datum van de eerste toelating is 26 september 2012. Bij de berekening van de aangegeven bpm is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 128.238, een historische bruto bpm-bedrag van € 44.877 en een handelsinkoopwaarde – volgens een taxatierapport – van € 26.075 na aftrek van schade tot een bedrag van € 12.537. De aldus berekende bpm van afgerond € 9.123 (26.075/128.238 x € 44.877) is op aangifte voldaan.
De van de calculatie van de reparatiekosten van € 12.537 maakt onderdeel uit van het overgelegde taxatierapport opgemaakt door [naam6] Taxaties op 12 januari 2017.
In de aangifte voor de bpm heeft belanghebbende zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de betreffende auto bij de RDW.
Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de op aangifte afgedragen bpm.
Bij uitspraak op bezwaar is alsnog een aftrek verleend van 5% omdat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde mag worden uitgegaan van marge-auto. De verschuldigde bpm is verminderd tot op € 8.666.
Door gemachtigde is een ‘Waardebepaling voertuig’ opgesteld door ‘ [naam6] Taxaties’ in het geding gebracht. Hierin is de inkoopwaarde (incl. bpm en incl. btw) als volgt berekend:
Eurotax basiswaarde (01.2017) |
34.220,00 EUR |
Maandaanpassing |
1.579,00 EUR |
Kilometerbijstelling 129km (85.344 km) |
0,00 EUR |
Correctie levering |
0,00 EUR |
Bijstelling marktsituatie |
0,00 EUR |
Bijstelling dealersituatie |
0,00 EUR |
Bijstelling aantal eigenaren 0% |
0,00 EUR |
Totaal opties |
0,00 EUR |
Totaal waardeverhogende zaken |
2.263,00 EUR |
Inkoopwaarde (incl. BPM Incl.BTW) |
38.062,00 EUR |
Bij brief van 12 november 2021 heeft het Hof, onder verwijzing naar de overwegingen 4.5 tot en met 4.15 van de uitspraak van het Hof van 12 oktober 2021, nummer 19/00439, ECLI:NL:GHARL:2021:9528, partijen meegedeeld dat het vooronderzoek wordt heropend en is de Inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken nadere gegevens en/of berekeningen van de verschuldigde bpm over te leggen.
De Inspecteur heeft in een brief van 18 november 2021 meegedeeld dat het kenteken van de auto [kenteken] is en de datum van tenaamstelling van de auto 30 januari 2017. Verder heeft hij aangegeven dat een lager tussentijds tarief evenals artikel 16a Wet BPM niet tot een vermindering van de verschuldigde bpm leidt en er recht bestaat op extra leeftijdskorting van € 250. De Inspecteur heeft daarbij zijn beroep op interne compensatie herhaald en heeft verder vermeld dat hij niet akkoord gaat met een afslag vanwege de dealer- en marktsituatie. Per saldo bestaat daarom volgens de Inspecteur geen recht op een verdere vermindering van de verschuldigde bpm.
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die in onderdeel 4 nader zullen worden vermeld.
Weigering gemachtigde
In de tussenuitspraak van 19 januari 2021 inzake de weigering van de voormalige gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven (en Netcar Juridische Dienstverlening BV) heeft het Hof als volgt geoordeeld:
“(…)
Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil. Indien een gemachtigde of bijstandverlener door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast, kan dit de conclusie rechtvaardigen dat ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb tegen de persoon van de gemachtigde of bijstandverlener bestaan.
Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik en/of de bejegening van Verhoeven structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat Verhoeven kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat Verhoeven onnodig beledigende opmerkingen maakt. Voorts verzuimt hij te motiveren wat de relevantie is van zijn verwijten en beschuldigingen voor de aanhangige procedure. Zonder nadere motivering is niet duidelijk waarom deze verwijten en beschuldigingen een ondersteuning zijn voor zijn standpunt over de in geding zijnde belastingaanslagen en/of beschikkingen. Ook na daarvoor te zijn gewaarschuwd, heeft Verhoeven daarin volhard.
Sommige door Verhoeven ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het voor het Hof en de wederpartij schier onmogelijk is kennis te nemen van de in deze stukken opgenomen voor de beslechting van het geschil relevante stellingen en standpunten. Verhoeven is daarop gewezen. Dat brengt mee dat de wederpartij feitelijk de mogelijkheid is ontnomen te reageren op deze stellingen en standpunten en voorts dat deze het Hof niet bereiken. Deze benadeling...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT