Uitspraak Nº 19/03463. Hoge Raad, 2020-07-17
ECLI | ECLI:NL:HR:2020:1304 |
Docket Number | 19/03463 |
Date | 17 Julio 2020 |
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/03463
Datum 17 juli 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: aanvankelijk M.E.M.G. Peletier, thans J.W. de Jong,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: M.E. Bruning.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding verwijst de Hoge Raad naar:
-
zijn beschikking tussen partijen in de zaak 16/03807, ECLI:NL:HR:2017:1066 van 9 juni 2017;
-
de beschikking in de zaak 200.247.677.01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 april 2019.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De vrouw heeft een verweerschrift tot referte ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT