Uitspraak Nº 19/05004. Hoge Raad, 2020-12-18
ECLI | ECLI:NL:HR:2020:1948 |
Docket Number | 19/05004 |
Date | 18 Diciembre 2020 |
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/05004
Datum 18 december 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 september 2019, nr. BK-18/01096 op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/4045) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 6.2a, lid 1, en artikel 4.52, lid 1, van de Wet IB 2001. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur voor het jaar 2014 terecht bij belanghebbende een bedrag van € 54.940 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen.
Het Hof heeft de hiervoor in 2.1 weergegeven vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen dat het bij zijn uitspraak van 18 september 2019 in de zaak met nummer BK-18/01097 heeft geoordeeld dat de kwijtschelding van het bedrag van € 54.940 door [E] B.V. aan belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitdeling van winst. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze uitdeling van winst bij belanghebbende in de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dient te worden betrokken, omdat belanghebbende houder is van alle certificaten van de aandelen in die vennootschap.
Voor zover de klachten opkomen tegen de hiervoor in 2.2 bedoelde oordelen van het Hof, slagen zij. Bij arrest van vandaag, ECLI:NL:HR:2020:1949, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof van 18 september 2019 in de zaak met nummer BK-18/01097 vernietigd en die zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling in volle omvang. Daarmee is aan de hiervoor in 2.2 bedoelde oordelen van het Hof de grond komen te ontvallen.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT